Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Antiplaatjestherapie wordt nog steeds veel – maar onterecht – gebruikt bij atriumfibrilleren

Literatuur - Lip GYH et al. The American Journal of Medicine 2014 - The American Journal of Medicine. 28 January 2014

 

‘Real-world’ antithrombotic treatment in atrial fibrillation: the EURObservational Research Programme Atrial Fibrillation General Pilot survey


Lip GYH, Laroche C, Dan GA, et al.

The American Journal of Medicine. online 28 January 2014 http://dx.doi.org/10.1016/j.amjmed.2013.12.022
 

Achtergrond

Atriumfibrilleren (AF) geeft een hoog risico op beroerte en trombose en wanneer in de context van AF, zijn de uitkomsten over het algemeen ernstiger [1]. Vandaar dat het voorkomen van beroerte centraal staat in management van AF.
Het onderzoeksrapport EuroHeart uit 2006 concludeerde dat antitrombotische therapie bij AF slecht is afgestemd op het beroerte-risicoprofiel van de patiënt [2]. Sindsdien adviseren de European Society of Cardiology (ESC) richtlijnen het gebruik van de CHA2DS2-VASc en HAS-BLED scores voor een risicostratificatie van beroerte en bloedingen [3]. Een belangrijke verandering in aangepaste ESC-richtlijnen is ook dat de eerste stap in de besluitvorming de identificatie moet zijn van 'echt laag risico’ patiënten, die geen antitrombotische therapie nodig hebben. Bovendien moeten orale anticoagulantia ook worden gebruikt in aanwezigheid van risicofactoren voor beroerte, ongeacht rate- of ritmecontrole [3].
Dit is een analyse van de baseline dataset van het Euro Observational Research Programme on Atrial Fibrillation (EORP-AF) Pilot onderzoek [4], om antitrombotica voorschrijfgedrag te evalueren in het licht van risicofactoren die gebruik van orale anticoagulantia of antiplaatjestherapie bepalen.
 

Belangrijkste resultaten

  • De meerderheid van AF patiënten ontving vitamine K antagonisten (VKAs) (72.2%), terwijl nieuwe orale anticoagulantia (NOACs) in een minderheid werden gebruikt (7.7%).
  • Orale antistolling werd vaker voorgeschreven in vrouwen, en minder vaak geassocieerd met valvulaire hartziekte, hartfalen, coronair of perifeer vaatlijden, diabetes en AF subtype. NOAC gebruik was vaker geassocieerd met een eerder transiënt ischaemisch attack (TIA)/beroerte en hartritmestrategieën.
  • Antiplaatjesmedicatie was het meest geassocieerd met het vrouwelijk geslacht, coronair vaatlijden en AF type. Het werd minder vaak voorgeschreven na eerdere TIA/beroerte en diabetes.
  • Coronair vaatlijden was de sterkste aanleiding voor combinatietherapie met orale antistolling en antiplaatjes (OR: 8.54, P<0.0001). Combinatietherapie werd minder vaak toegepast in vrouwen, na eerdere beroerte/TIA en bij hartritmebehandeling.
  • Op basis van CHA2DS2-VASc, kreeg 95.6% met een score van >1 antitromobotische therapie, waarvan 80.5% antistolling. Bij mensen met een score van >2 kreeg 83.7% antitrombotische therapie, waarvan 70.9% orale antistolling gebruikte. In deze groep ontving 64.1% VKAs en 6.9% NOACs.
 

Conclusie

Dit onderzoek maakt duidelijk dat orale antistolling veelvuldig gebruikt wordt bij atriumfibrilleren, met name in de context van hartfalen en andere hartziekten. Antiplaatjestherapie werd ook nog steeds veel voorgeschreven; alleen of in combinatie met orale antistolling, met name wanneer er ook sprake was van myocardinfarct or coronarialijden. Oudere patiënten kregen vaker alleen antiplaatjestherapie.
In AF met stabiele vasculaire ziekte blijkt combinatietherapie trombo-embolie niet te verminderen, maar het bloedingrisico wel te verhogen. Richtlijnen hebben daarom de rol voor aspirine in beroertepreventie bij AF afgezwakt; bij gebrek aan effectiviteit en matige veiligheid.
Wanneer de CHA2DS2-VASc werd gebruikt, kreeg een grote meerderheid met score >1 orale antistolling, hetgeen een verbetering is ten opzichte van het 2006 EuroHeart onderzoek [2]. Gezien de voorkeur voor NOACs die de ESC uitspreekt in de richtlijn, is het NOAC gebruik nog behoorlijk laag.
 
Vind dit artikel online
 

Referenties

1. Banerjee A, Marin F, Lip GY. The improved but unfinished business of stroke risk stratification in atrial fibrillation. Rev Esp Cardiol. 2011;64:639-641
2. Nieuwlaat R, Capucci A, Lip GY, et al. Antithrombotic treatment in real-life atrial fibrillation patients: A report from the euro heart survey on atrial fibrillation. Eur Heart J. 2006;27:3018-3026
3. Camm AJ, Lip GY, De Caterina R, et al. 2012 focused update of the esc guidelines for the  management of atrial fibrillation: An update of the 2010 esc guidelines for the management of atrial
fibrillation--developed with the special contribution of the european heart rhythm association. Europace. 2012;14:1385-1413
4. Lip G, et al. A prospective survey in european society of cardiology member countries of atrial fibrillation management: Baseline results of euroobservational research programme atrial fibrillation (eorp-af) pilot general registry. Europace. 2014: doi:10.1093/europace/eut1373

Deel deze pagina met collega's en vrienden: