Meer dan 3.7 gr zout per dag heeft negatief effect op cardiale mechanica
Association of Estimated Sodium Intake With Adverse Cardiac Structure and Function From the HyperGEN Study
Achtergrond
Recente aanbevelingen voor doelstellingen van 1.5 tot 2.3 gr/dag zout eten, worden uitgedaagd door data die aantonen dat er een J-vormige relatie is tussen geschatte zoutinname (ESI) en het risico op sterfte door cardiovasculaire (CV) events [1,2]. Hoewel andere studies suggereren dat er een lineaire relatie is met sterfte, zijn er slechts enkele data die de associatie tussen een lage zoutinname en CV events bestudeerd hebben [3].
In deze studie werd de relatie bestudeerd tussen ESI en indices die staan voor systolische strain en myocardiale relaxatie bij 2.996 personen zonder hartfalen (HF). Hierbij werd gebruikt gemaakt van data uit de grote populatiegebaseerde cross-sectionele HyperGEN studie, welke als doel had om de genetische grondslag van familiaire hypertensie in kaart te brengen [4]. Er werden deelnemers geïncludeerd die <60 jaar de diagnose voor hypertensie hadden en minimaal 1 bloedverwant die mee wilde doen aan de studie. Ook was er een random sample van personen met normotensie. Stratificatie werd toegepast op basis van ESI (≥3.7 gr/dag = lineaire curve 1 vs. >3.7 gr/dag = lineaire curve 2).
Urinaire elektrolyten werden gemeten in nachtelijke urineverzamelingen en geëxtrapoleerd naar 24-uurs urinaire zout- en kaliumuitscheiding met behulp van de Tanakamethode [5]. Deze 24-uurs urinaire zoutmeting werd gebruikt als surrogaatmarker voor zoutinname.
Indices voor cardiale structuur en functie, zoals linker ventriculaire ejectiefractie (LVEF), LV massa index, vroeg diastolische (E) en late/atriale diastolische (A) vullingssnelheid, E/A ratio, isovolumetrische relaxatietijd (IVRT), deceleratietijd van E, alsmede de circumferentiële- en longitudinale strain en de gemiddelde Speckle-tracking echocardiografie afkomstige (STe’) vullingssnelheden werden berekend op basis van echocardiografie.
Belangrijkste resultaten
- De mediane ESI was 3.73 gr/dag (IQR 3.24-4.25) en de mediane kaliuminname was 1.55 gr/dag (IQR 1.32-1.78).
- Deelnemers met hogere ESI waren ouder, vaker blank, hadden vaker comorbiditeiten, een hogere bloeddruk en hoger BMI (P<0.05 voor allen).
- Na correctie was de ESI bij lineaire curve 2 geassocieerd met alle strainparameters en STe’ (P<0.05 voor alle vergelijkingen), maar niet bij curve 1 (P>0.05 voor alle vergelijkingen).
- Hoewel bij lineaire curve 2 met univariaat analyse een associatie werd gezien tussen hoger E/STe’ en toename in ESI, was deze relatie er niet meer na multivariable correctie.
- Resultaten waren vergelijkbaar wanneer de relatie werd geanalyseerd met behulp van multivariabele fractionele polynominale regressie met deelnemers die een ESI ≥3.7 gr/dag hadden.
- Er werd geen onafhankelijke associatie tussen ESI en STe’ gezien totdat het snijpunt werd verhoogd (in stapjes van 0.10 g/dag) van 2.9 g/dag naar 3.7 g/dag.
- In een sensitiviteitsanaylse, waarbij deelnemers op diuretica werden geëxcludeerd, bleef de associatie tussen ESI en circumferentiële strain voor curve 2 aanwezig.
- In een interactieanalyse werden de associaties tussen ESI en slechtere circumferentiële strain alleen aangetoond in aanwezigheid van laag geschatte kaliuminname.
- Mediation analyse toonde aan dat de systolische bloeddruk (SBP) 14% en 20% van de indirecte effecten tussen ESI en respectievelijk longitudinale strain en STe’ verklaarde, terwijl serum aldosteron 19% van de indirecte effecten tussen ESI en longitudinale strain verklaarde.
Conclusie
In tegenstelling tot een ESI van <3.7 g/dag, werd een ESI van ≥3.7 gr/dag geassocieerd met een slechtere strain en STe’. SBP en serumaldosteron verklaarden een significant deel van de indirecte effecten tussen ESI en strain en STe’. De resultaten ondersteunen de hypothese van negatieve CV effecten bij hoge zoutinname.
Redactioneel commentaar
In dit redactioneel commentaar bediscussieert Marwick de beperkingen van de studie gepubliceerd door Selvaraj en collega’s, waaronder:
- De echocardiografische methodologie is gekarakteriseerd als zijnde een ‘archeologische echocardiografie’ benadering, omdat echobeelden bewaard op videobanden mogelijk lagere strainwaardes en vullingssnelheden laten zien.
- De link tussen aldosteron en het effect op zoutinname op myocardiale functie suggereert dat mogelijk fibrose de reden is geweest voor myocardiale verandering.
- De personen met hogere zoutinname hadden vaker hypertensie, obesitas, dyslipidemie en diabetes mellitus.
De auteur concludeert: ‘de geobserveerde effecten van zout op myocardiale functie is mogelijk relevant voor sommige groepen. Het bewijs dat is verschaft met het artikel van Selvaraj en collega’s ondersteunt vernieuwde aandacht voor de mogelijke voordelen van het reguleren van de zoutinname, met name bij personen met een hoog risico op myocardiale stoornis. Gezien de beduidende aanwezigheid van zout in het Westerse dieet is er wat urgentie voor het ophelderen van deze informatie. De volgende logische stap is nu het belang van zoutreductie te onderzoeken, alsmede gerelateerde bijdragers zoals voedingsvezels bij patiënten met LV stoornis, door voorloper van hartfalen.’
Deel deze pagina met collega's en vrienden: