SGLT2 remmer vermindert HF uitkomsten ongeacht HF risico in diabetici
Effects of empagliflozin on risk for cardiovascular death and heart failure hospitalization across the spectrum of heart failure risk in the EMPA-REG OUTCOME trial
Literatuur - Fitchett D, Butler J, van de Borne P, et al, on behalf of the EMPA-REG OUTCOME trial investigators - Eur Heart J 2017; published online ahead of printAchtergrond
Patiënten met HF en T2DM hebben een erg verhoogd risico op nadelige uitkomsten, met een ongeveer dubbel zo hoog risico op sterfte en HF hospitalisatie (HFH) ten opzichte van diegenen met T2DM of HF alleen [1,2]. De EMPA-REG OUTCOME trial liet zien dat de SGLT2 remmer empagliflozine CV sterfte verminderde met 38%, HFH met 35% en de samenstelling van CV sterfte of HFH met 34% in patiënten met T2DM en CVD, onafhankelijk van de HF diagnose bij baseline [3,4].
In deze analyse van de EMPA-REG OUTCOME trial, werden de effecten van empagliflozine op klinische uitkomsten in patiënten over het spectrum van HF en HF risico geëvalueerd. In de EMPA-REG OUTCOME trial werden ongeveer 70000 patiënten met hbA1c van 7-10%, eGRF > 30 mL/min/1.73 m2 en vastgestelde atherosclerotische CVD gerandomiseerd naar empagliflozine 10 mg of 25 mg eenmaal daags, in aanvulling op standaardzorg.
Het 5-jaars risico op HF onder de 89.9% in het trialcohort zonder baseline HF werd bepaald met behulp van de 9-variabelen Health ABC HF Risicoscore, die leeftijd, CAD, SBP, HR, LVH, roken, serumalbumine, nuchter bloedglucose, en creatinine [5,6] omvat. Het risico werd geclassificeerd als laag-tot-gemiddeld (5-jaars optreden HF <10%), hoog (10-20%) en zeer hoog (≥20%). Patiënten met onderzoeker-gerapporteerde HF bij baseline, diegenen met ten minste één geverifieerde HFH tijdens de studie, en diegenen met onderzoeker-gerapporteerde nieuw HF (maar zonder een gerelateerde HFH) tijdens de trial werden gegroepeerd en gedefinieerd als patiënten met ‘HF burden’.
Belangrijkste resultaten
- Nieuwe HFH frequentie of CV sterfterisico per 100 patiënt-jaren (PY) in de placebogroep steeg met toenemend HF risicoprofiel (1.68 in de laag-tot-gemiddelde risicogroep; 95%CI: 1.31 - 2.10; 4.03 in de hoog-risicogroep; 95%CI: 3.06 - 5.13; 7.0 in de zeer hoog-risicogroep; 95%CI: 4.33 - 10.29). In vergelijking; nieuwe HFH frequentie of CV sterfterisico in diegenen met prevalente baseline HF was 8.55 (95%CI: 6.33 - 11.11) per 100 PY.
- In diegenen zonder HF op baseline, onafhankelijk van hun HF risicocategorie, verlaagde empagliflozine het risico op HFH en CV sterfte, evenals de individuele componenten. De cumulatieve incidentiecurves scheidden zich vroeg en de daling van het risico hield stand gedurende de duur van de trial.
- De CV mortaliteit was ook significant lager onder de 13.6% (958 patiënten) in de trial met HF burden (HR: 0.67; 95% CI: 0.47 - 0.97), in wie de absolute risicodaling 4.9% was.
- De grootte van het relatieve voordeel kwam overeen in de 86.4% patiënten zonder HF burden (HR: 0.63; 95% CI: 0.48–0.84) op baseline of tijdens de studie.
- Het aantal sterftes in de baseline of nieuw HF populatie besloeg 37.9% van alle CV overlijdens, terwijl 62.1% optrad in de populatie zonder enige HFburden.
- Dalingen van het risico op HFH met empagliflozine vs. placebo werden geobserveerd na de eerste maand en dit hield stand voor de duur van de studie. De HR stabiliseerde aangezien het aantal patiënten met events toenam in de tijd.
Conclusie
Veel T2DM patiënten met bestaand CVD en zonder HF hebben een hoog of zeer hoog risico voor HF uitkomsten, empagliflozine verminderde nadelige HF uitkomsten zowel in patiënten met een laag als met een hoog HF risico.
Redactioneel commentaar
Paneni merkt op dat ‘alles samen beschouwd, deze bevindingen tonen voor het eerst aan dat een SGLT2-remmer, namelijk empagliflozine, CV sterfte en HHF vermindert CV sterfte en HFH zowel in patiënten met hoog als laag risico, evenals in patiënten met of zonder baseline of incident HF.’
De auteur bediscussieert de mogelijke mechanismen die leiden tot de daling van CV mortaliteit en HFH met empagliflozine, waaronder osmotische diurese, daling van sympathische zenuwactivatie en stijging van circulerende ketonlichamen, en hij concludeert: “Opmerkelijk genoeg staat het effect van SGLT2-remmers op glucose-excretie in verhouding tot glycemische niveaus, die bescheiden zijn of zelfs te verwaarlozen zijn in condities van milde hyperglycemie. Deze ‘zelf-beperkende’ werking van SGLT2-remmers kan een aanleiding zijn om ze ook te gebruiken in patiënten zonder diabetes (zoals pre-diabetes, obesitas, hypertensie) om nadelige hermodellering en dysfunctie van het hart te voorkomen. Toekomstige studies zullen helpen om het potentieel van empagliflozine en andere SGTL2 remmers verder te karakteriseren en op waarde te schatten om de epidemie van HF de baas te kunnen.”
Deel deze pagina met collega's en vrienden: