SBP variabiliteit is geassocieerd met klinische events bij patiënten met atriumfibrilleren
Systolic Blood Pressure Visit-to-Visit Variability and Major Adverse Outcomes in Atrial Fibrillation: The AFFIRM Study (Atrial Fibrillation Follow-Up Investigation of Rhythm Management)
Achtergrond
Hoewel in de algemene populatie grotere bloeddruk (BP) variabiliteit, gedefinieerd als SBP-visit-to-visit variabiliteit (VVV), gerelateerd is aan een hoger risico op CV events en sterfte, is de klinische impact van SBP-VVV in AF patiënten niet bekend [1]. Bovendien zijn er geen gegevens beschikbaar over de relatie tussen SBP-VVV en de kwaliteit van antistollingsregulatie. Deze laatste is een sterke voorspeller van ernstige nadelige events in deze patiënten, en wordt uitgedrukt als individuele tijd in therapeutische bereik (TTR) of percentage van de internationale genormaliseerde ratio (INR) in het bereik (PINRR) [2,3].
In deze post-hoc analyse van de AFFIRM trial werd de relatie tussen SBP-VVV en de kwaliteit van de antistollingsregulatie onderzocht en werd de associatie tussen SBP-VVV en ernstige nadelige klinische events in AF patiënten geanalyseerd. De AFFIRM trial vergeleek een rate-control versus een ritme-control strategie voor het klinisch management van AF patiënten, met een gemiddelde follow-up van 3.5 jaar [4].
Voor de huidige analyses werden alle patiënten met beschikbare gegevens over SBP bij het begin van de studie en met tenminste 4 andere metingen tijdens follow-up geselecteerd (n=3843, 94.7% van alle AFFIRM patiënten). SBP-VVV werd gedefinieerd als de SD van de gemiddelde SBP tijdens follow-up voor elke patiënt. De patiënten werden gecategoriseerd in kwartielen voor de SBP-SD (1eQ: <10.09; 2eQ: 10.09-13.85; 3eQ: 13.86-17.33; 4eQ: ≥17.34 mmHg).
Het trombo-embolische risico werd gedefinieerd volgens de CHA2DS2-VASc risicoscore en de kwaliteit van de antistollingsregulatie werd beoordeeld volgens TTR en PINRR berekend uit INR waarden. De belangrijkste uitkomsten waren beroerte, majeure bloedingen, CV sterfte, sterfte door alle oorzaken, en een combinatie van beroerte/majeure bloedingen/CV sterfte.
Belangrijkste resultaten
SBP-VVV en kwaliteit van antistollingsregulatie
- Uit het definitieve aangepaste lineaire regressiemodel bleek dat SBP-SD omgekeerd geassocieerd was met TTR (gestandaardiseerde beta: -0.073; t: -4.142; P<0.001) en met PINRR (gestandaardiseerde beta: -0.070; t: -3.959; P<0.001).
- In het definitieve logistieke regressiemodel, in vergelijking met patiënten in het 1e kwartiel, hadden diegenen in het 4e kwartiel een significante omgekeerde associatie met TTR >70% (OR: 0.75; 95% CI: 0.61-0.92), terwijl patiënten in het 3eQ en 4eQ significant geassocieerd waren met TTR ≤65% (P=0.014 voor het 3eQ en P<0.001 voor het 4eQ) en met TTR ≤60% (beide P<0.001).
- Continue waarden voor SBP-SD waren omgekeerd geassocieerd met TTR >70% (OR: 0.98; 95% CI: 0.96-0.99 per mm Hg) en direct geassocieerd met TTR ≤65% en TTR ≤60% (beide P<0.001). Vergelijkbare resultaten werden gevonden voor PINRR.
Follow-Up en Survival Analyse
- Op basis van de SBP-SD Qs, nam het aantal beroertes en majeure bloedingen geleidelijk toe van het 1eQ tot het 4eQ (beide P<0.001). Patiënten in het 3e en 4e kwartiel hadden de hoogste frequentie CV sterfte (P=0.005) en sterfte door alle oorzaken (P<0.001).
- Het samengestelde eindpunt van beroerte/majeure bloedingen/CV sterfte steeg progressief vanaf het 1eQ (10,8%) tot het 4eQ (20.8%; P<0.001).
- Volgens de Kaplan-Meier-curven hadden patiënten in het 3eQ en 4eQ een progressief hogere kans op beroerte (log-rank: 20.024; P<0.001), majeure bloedingen (log-rank: 48.322; P<0.001), en CV sterfte (log-rank: 11.985; P=0.007).
- Patiënten in het 4eQ hadden het hoogste risico voor sterfte door alle oorzaken (log-rank: 21.333; P<0.001). Patiënten in het 3eQ en 4eQ hadden het hoogste risico op het samengestelde eindpunt (log-rank: 49.929; P<0.001).
Multivariate Analyses
- Een laatste voorwaartse Cox multivariate regressieanalyse bevestigde dat patiënten in het 3eQ en 4eQ een onafhankelijk verhoogd risico op een beroerte hadden (respectievelijk HR: 1.85, 95% CI: 1.02-3.35 en HR: 2.33, 95% CI: 1.30-4.16), en majeure bloedingen (respectievelijk HR: 1.92; 95% CI: 1.18-3.15 en HR: 2.88; 95% CI: 1.79-4.61).
- Ondanks een toename in het risico op CV sterfte met SBP-SD als continue variabele (P=0.010), waren SBP-SD Qs niet onafhankelijk geassocieerd met CV sterfte. Patiënten in het 4eQ hadden echter een onafhankelijke toename in het risico voor sterfte door alle oorzaken (HR: 1.38; 95% CI: 1.00-1.91), wat ook het geval was voor SBP-SD als een continue variabele (P<0.001).
Conclusie
In de AFFIRM studie was SBP-VVV omgekeerd geassocieerd met de kwaliteit van de antistollingsregulatie in AF patiënten, en toenemende SBP-VVV was geassocieerd met een hoger risico op ernstige nadelige klinische events. Deze resultaten suggereren dat het verminderen van SBP-VVV en het verbeteren van de kwaliteit van de antistollingsregulatie voordeel kan hebben voor AF patiënten.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: