Verschillend effect van hoge Lp(a) niveaus op stroke afhankelijk van AF-status
Associations of Lipoprotein(a) Levels With Incident Atrial Fibrillation and Ischemic Stroke: The ARIC (Atherosclerosis Risk in Communities) Study
Achtergrond
Lipoprotein(a) [Lp(a)] heeft een vergelijkbare lipidensamenstelling als LDL-c, met het onderscheidende apolipoproteïne(a) covalent gebonden aan apoB-100 [1]. Lp(a) is in verband gebracht met een hoger risico op coronaire hartziekte (CHD) en beroerte, en wordt steeds meer gezien als een belangrijke CV risicofactor [2]. Dit is het gevolg van zowel de proatherogene effecten als lipoproteïne en de protrombotische effecten, als gevolg van de overeenkomsten met plasminogeen. Mendeliaanse randomisatiestudies hebben een causaal verband van Lp(a) met CHD gesuggereerd [1]. Andere effecten van Lp(a) op het CV systeem die zijn beschreven omvatten gecalcificeerde aortasclerose [4].
Het verband tussen Lp(a) en atriumfibrilleren (AF) is onduidelijk tot op heden, en dit is niet prospectief onderzocht. Atherosclerotische CV ziekte en markers van atherosclerose zoals coronaire calciumscore en cIMT zijn ook in verband gebracht met AF [5,6], maar de rol van Lp(a) als onafhankelijke risicofactor voor AF moet nog worden opgehelderd. Hoewel zwarten en vrouwen hogere Lp(a) hebben dan respectievelijk blanken en mannen, laten beide eerstgenoemde groepen lagere AF-incidenties zien. Beperkte data zijn ook voorhanden over de relatie tussen Lp(a) en AF-gerelateerde beroerte.
Deze studie beoogde prospectief de associaties tussen Lp(a) en incident AF te evalueren en mogelijke interacties te bepalen met ras en geslacht. Bovendien werden associaties tussen Lp(a) en beroerte in personen met of zonder AF prospectief bepaald. Data van de biraciale ARIC (Atherosclerosis Risk in Communities) studie [7] werden hiervoor benut. Voor het primaire doel werden 9908 ARIC deelnemers zonder prevalente of incidente AF geïncludeerd (mediane follow-up: 13.9 jaar, IQR: 12.4-14.8) en voor het tweede doel werden alle ARIC deelnemers zonder prevalente of incidente beroerte geïncludeerd (n=10127, mediane follow-up: 15.8 jaar, IQR: 13.6-16.7 jaar).
Belangrijkste resultaten
- In deelnemers zonder AF bij baseline was de algemene AF incidentie 8.8 events per 1000 persoonsjaren (PJ). Zwarten hadden een lagere frequentie dan witten (6.1 vs. 9.5 per 1000 PJ) en vrouwen een lagere frequentie dan mannen (7.3 vs. 10.8 per 1000 PJ).
- Er werd geen verband gezien tussen Lp(a) niveaus en AF incidentie. In een volledig gecorrigeerd model was HR voor AF bij Lp(a) ≥50 mg/dL ten opzichte van <10 mg/dL 0.98 (95%CI: 0.82-1.17).
- Geen effectmodificatie tussen Lp(a) en AF risico werd gezien van ras of geslacht.
- De incidentie van beroerte was vier keer zo hoog in deelnemers met AF ten opzichte van diegenen zonder (10.8 vs. 2.9 events per 1000 PJ).
- In diegenen zonder geschiedenis met AF, hadden zij met Lp(a) ≥50 mg/dL een 42% hoger risico op beroerte ten opzichte van diegenen met <10 mg/dL (HR: 1.42, 95%CI: 1.07-1.90), zelfs na correctie voor diverse CVD risicofactoren, andere lipidenmarkers en de CHA2DS2-VASc score. Lagere Lp(a) niveaus lieten geen significant hoger risico op stroke zien in deze groep.
- Er was geen statistisch significante relatieve stijging van ischemisch strokerisico bij hoge Lp(a) in deelnemers met een geschiedenis van prevalente AF (HR: 1.06, 95%CI: 0.70-1.61).
- Ras of geslacht beïnvloedde het effect van Lp(a) op beroerterisico niet.
Conclusie
In dit grote algemene gemeenschap-gebaseerde cohort werd geen associatie gezien tussen hogere Lp(a) niveaus en AF risico, in zwarten noch witten, en in mannen noch vrouwen. Deelnemers in de hoogste Lp(a) categorie (≥50 mg/dL) zonder AF lieten een 40% hoger risico zien op ischemische beroerte, ten opzichte van de laagste Lp(a) categorie (<10 mg/dL). Dit verhoogde risico is echter 10 maal zo laag als het risico op beroerte dat AF zelf met zich meebrengt.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: