Nieuwe inspanningsparameter omgekeerd geassocieerd met risico op HF en mortaliteit
Inverse association of pulse pressure augmentation during exercise with heart failure and death
Literatuur - Al Rifai M, Blaha MJ, Rahman F et al. - Heart 2018;0:1–6. doi:10.1136/heartjnl-2018-313736Introductie en methoden
In individuen met verdenking op coronair vaatlijden (CAD) worden piek-inspanningswaarden voor systolische bloeddruk (SBP), diastolische bloeddruk (DBP) en polsdruk (PP) gemeten in rust gedurende stresstesten, alhoewel de waarde van PP-verhoging na inspanning relatief onbekend blijft [1]. Eerdere studies toonden een kleine stijging in PP aan met inspanning in individuen met een geschiedenis van anterior myocardinfarct (MI) [2] of mortaliteit [1]. Deze data hielden echter geen rekening met PP in rust en includeerden geen data over niet-fatale uitkomsten, zoals hartfalen (HF). Daarom onderzocht deze studie de relatie tussen de nieuwe inspanningsparameter – polsdruk stress index (P2SI) – en incidentie van HF, MI en algemene sterfte in deelnemers van de Henry Ford ExercIse Testing (FIT) Project.
Het FIT-project was een grote, real-world cohortstudie met patiënten van >18 jaar die met doorverwijzing van de huisarts stresstesten op een loopband ondergingen in ziekenhuizen die waren aangesloten bij het Henry Ford Health System en ambulante zorgcentra in Detroit, Michigan tussen 1991 en 2009. Individuen met een geschiedenis van CAD, HF of atriumfibrilleren (AF) en diegenen onder het 1e of boven het 99ste percentiel van P2SI werden uitgesloten, waardoor een studiepopulatie overbleef van 55525 deelnemers.
PP werd gemeten als verschil tussen respectievelijk SBP en DBP, en P2SI was gedefinieerd als PP bij de maximale inspanning gedurende stresstesten gedeeld door PP in rust. Deelnemers werden verdeeld in kwartielen op basis van hun P2SI variabiliteit: Q1 (0.90-1.59 mmHg), Q2 (1.60-1.95 mmHg), Q3 (1.96-2.37 mmHg) en Q4 (2.38-4.09 mmHg).
De primaire uitkomsten van de studie waren algemene sterfte, MI en incidentie van HF.
Belangrijkste resultaten
- Het aantal incidenties van HF, MI en algemene sterfte nam geleidelijk toe met lagere P2SI, met respectievelijk 13.3, 7.7 en 18.7 gevallen per 1000 persoonsjaren in P2SI Q1 (P<0.001).
- De optimale P2SI grens voor voorspelling van incidentie uitkomsten was 1.9 mmHg voor algemene sterfte, 1.9 mmHg voor MI en 1.8 mmHg voor HF. Daarom werd Q3 (2.0-4.0 mmHg) gekozen als referentiecategorie voor voorspelling van incidentie uitkomsten.
- Na multivariabele correctie hadden deelnemers in Q1 en Q2 een significant hoger risico op HF (Q1 HR: 1.47, 95%CI: 1.21-1.78, P-trend<0.001; Q2 HR: 1.27, 95%CI:1.09-1.49) en algemene sterfte (Q1 HR: 1.33, 95%CI: 1.17-1.50; Q2 HR: 1.11, 95%CI: 1.01-1.23), in vergelijking met diegenen in Q3, terwijl deelnemers in Q4 geen verschil in risico lieten zien (HF HR: 0.94, 95%CI: 0.79-1.12; algemene sterfte HR: 0.93, 95%CI: 0.83-1.04) (P-trend<0.001). Er werd geen associatie gezien tussen P2SI en MI.
- Na multivariabele correctie was P2SI omgekeerd en ongeveer lineair geassocieerd met zowel HF incidentie (lineaire HRadj: 0.81, 95%CI: 0.68-0.97) en algemene sterfte (lineaire HRadj: 0.79, 95%CI: 0.70-0.89).
- Resultaten waren vergelijkbaar na correctie voor veranderingen in SBP of DBP door inspanning, wat laat zien dat P2SI onafhankelijk gerelateerd is aan HF, MI en algemene sterfte.
- Voor HF en algemene sterfte werd een vergelijkbaar of hogere C-statistiek gezien met behaalde percentage HR en het aantal behaalde metabole equivalenten, in vergelijking met P2SI. Na toevoeging van deze parameters bleef P2SI een onafhankelijke voorspeller voor zowel HF als algemene sterfte.
- In een post-hoc analyse van FIT deelnemers met beschikbare informatie over LVEF (n=13134) was de mediane LVEF van diegenen in Q1 55% vergeleken met 58% in Q4 (P<0.001). Evenzo waren er 422 deelnemers van deze subgroep met een LVEF <40%, waarvan ongeveer 50% van deze individuen in Q1 versus 12% in Q4 was ingedeeld (P<0.001).
Conclusie
In een grote cohortstudie was een slechte PP-verhoging met inspanning omgekeerd geassocieerd met risico op HF en algemene sterfte in patiënten met verdenking op CAD, met een bruikbare en eenvoudige drempelwaarde van 1.96 mmHG om HF incidentie en algemene sterfte te identificeren. Deze resultaten laten zien dat P2SI kan worden beschouwd als een nieuwe en gemakkelijke hoogrisicometing die is afgeleid van inspanningsstresstesten, die mogelijk op elke patiënt kan worden toegepast. Meer onderzoek is nodig om deze nieuwe, klinische parameter te valideren.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: