Bloeddrukverlagende therapie leidt niet tot minder sterfte of CV events in laagrisicopatiënten met milde hypertensie
Benefits and Harms of Antihypertensive Treatment in Low-Risk Patients With Mild Hypertension
Introductie en methoden
Hoogrisicopatiënten met een bloeddruk (BP) van ≥130/80 mmHg en alle individuen met een BP van ≥140/90 mmHg ongeacht het risico moeten behandeld worden met farmacologische therapie volgens de huidige richtlijnen van de the American College of Cardiology/American Heart Association(ACC/AHA) [1], hoewel klinisch bewijs voor de initiatie van farmacologische therapie in mensen met laag cardiovasculair (CV) risico en milde hypertensie mist [2-7]. Daarom onderzocht deze studie de associatie tussen voorschriften voor bloeddrukverlagende therapie en sterfte door alle oorzaken, CVD en adverse events in laagrisicopatiënten met milde hypertensie met behulp van routinematige elektronische gezondheidsdossiers.
Deze retrospectieve, longitudinale cohortstudie includeerde 19143 individuen (>25 jaar) met milde hypertensie en laag CV risico (diegenen met een geschiedenis van CVD, hypertrofie van het linkerventrikel, atriumfibrilleren, diabetes, chronische nierziekte of met een familiegeschiedenis van premature hartziekte werden uitgesloten) die werden gekoppeld aan 19143 vergelijkbare onbehandelde patiënten, en gebruikte gekoppelde data van de Clinical Practice Research Datalink (CPRD), Basic Inpatient Hospital Episode Statistics en Office for National Statistics mortality register van 1 januari 1998 tot 30 september 2015. De mediane follow-up periode was 5.8 jaar (IQR: 2.6-9.0).
Milde hypertensie was gedefinieerd als drie achtereenvolgende BP-metingen van 140/90-159/99 mmHg binnen 12 maanden en CV risico als QRISK2 score. Alle bloeddrukverlagende therapieën die werden voorgeschreven in de 12 maanden tussen diagnose van hypertensie en indexdatum werden meegenomen in de studie.
De primaire uitkomst was sterfte door alle oorzaken en secundaire uitkomsten bestonden uit sterfte of ziekenhuisopname voor majeure CV events (myocardinfarct [MI], niet-MI acuut coronair syndroom [ACS], stroke, hartfalen of sterfte door CVD), sterfte of ziekenhuisopname voor stroke, MI, niet-MI ACS, hartfalen of kanker, en ziekenhuisopname met vermoeden op adverse effecten door medicatie (hypotensie, bewusteloosheid, afwijkingen in elektrolyten, vallen of acute nierschade).
Belangrijkste resultaten
- Totale sterfte kwam voor in 4.08% (95%CI: 3.80-4.37) van de controlegroep en in 4.49% (95%CI: 4.20-4.80) van de behandelgroep, met een risicoverschil van 0.41% (95%CI: 0.02-0.85). Er werd geen significant verschil gezien tussen groepen in tijd tot sterfte (HR: 1.02, 95%CI: 0.88-1.17, P=0.81).
- Er werd geen associatie gevonden tussen bloeddrukverlagende therapie en CVD (HR: 1.09, 95%CI: 0.95-1.25, P=0.23), stroke (HR: 0.97, 95%CI: 0.78-1.21, P=0.76), MI (HR: 1.00, 95%CI: 0.80-1.25, P=0.98), hartfalen (HR: 1.34, 95%CI: 0.96-1.21, P=1.86), of niet-MI acuut ACS (HR: 1.19, 95%CI: 0.74-1.91, P=0.47).
- Er werd een significante associatie gezien tussen tijd tot blootstelling aan bloeddrukverlagende therapie bij baseline en tijd tot adverse effect, waaronder hypotensie (HR: 1.69, 95%CI: 1.30-2.20, P<.001), bewusteloosheid (HR: 1.28, 95%CI: 1.10-1.50, P=0.002), afwijkingen in elektrolyten (HR: 1.72, 95%CI: 1.12-2.65, P=.01) en acute nierschade (HR: 1.37, 95%CI: 1.00-1.88, P=0.048), maar niet met vallen (HR: 1.15, 95%CI: 0.63-2.09, P=0.65) of bradycardie (HR: 1.11, 95%CI: 0.75-1.65, P=0.59).
- Na 5 en 10 jaar was het voorspelde aantal dat schade opliep door voorschrijving van behandeling respectievelijk 580 (95%CI: 253-361) en 111 (95%CI: 49-687) voor afwijking in elektrolyten, 135 (95%CI: 77-385) en 35 (95%CI: 20-100) voor bewusteloosheid, 291 (95%CI: 127-501) en 41 (95%CI: 24-93) voor hypotensie, en 467 (95%CI: 198-75225) en 91 (95%CI: 39-14552) voor acute nierziekte.
- Blootstelling aan behandeling bij baseline was niet geassocieerd met de negatieve controle (tijd tot kanker HR: 1.01, 95%CI: 0.92-1.11, P=0.79).
Conclusie
Deze observationele studie gaf geen bewijs voor de associatie tussen bloeddrukverlagende therapie en minder sterfte of CVD-gevallen in laagrisicopatiënten met milde hypertensie, wat suggereert dat voorzichtigheid geboden is bij het voorschrijven van bloeddrukverlagende therapie in deze populatie.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: