Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

AF geassocieerd met verschillende CV risicomarkerprofielen in HFpEF en HFrEF

Comparing biomarker profiles of patients with heart failure: atrial fibrillation vs. sinus rhythm and reduced vs. preserved ejection fraction

Literatuur - Santema BT, Kloosterman M, Van Gelder IC et al. - Eur Heart J 2018; published online ahead of print

Introductie en methoden

Van hartfalen met verminderde ejectiefractie (HFrEF) en hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is bekend dat ze verschillende pathofysiologische achtergronden hebben en daarom kan atriumfibrilleren (AF) verschillende effecten op deze twee HF fenotypen hebben [1-3]. Biomarkers kunnen bijdragen aan het begrijpen van deze verschillen. Daarom evalueerde deze post-hoc analyse van de BIOlogy Study to TAilored Treatment in Chronic Heart Failure (BIOSTAT-CHF) [4,5] de biomarkerprofielen van patiënten met HFrEF en HFpEF, met en zonder AF.

BIOSTAT-CHF is een observationele studie die patiënten includeerde met nieuwe of verergerende tekenen en/of symptomen van HF, gedocumenteerd hetzij door linkerventrikel ejectiefractie (LVEF) van ≤40% of plasmawaarden van NTproBNP >2000 pg/mL, en die werden ingedeeld in twee groepen op basis van transthoracale echocardiografie: HFrEF (LVEF <40%) en HFpEF (LVEF ≥50%). Patiënten met onbekende LVEF en diegenen met een LVEF van 40%-49% werden uitgesloten van deze analyse. Biomarkerprofielen werden gecreëerd op basis van het Olink Cardiovascular III panel, die 92 CVD-gerelateerde biomarkers includeerde. De primaire uitkomst was tijd tot sterfte door alle oorzaken.

Belangrijkste resultaten

Conclusie

In deze observationele studie was AF geassocieerd met een homogeen verhoogd CV risicomarkerprofiel in HFrEF patiënten, terwijl AF in HFpEF geassocieerd was met een meer verspreid risicomarkerprofiel. Deze bevindingen suggereren mogelijke verschillen in onderliggende pathofysiologische mechanismen van AF in deze twee HF-fenotypen.

Redactioneel commentaar

In hun redactionele commentaar merken Nishimura en Maisel [6] op dat in de studie van Santema et al. risicomarkers niet waren verhoogd in patiënten met AF en HFpEF, een bevinding die niet overeenkomt met bestaande data, en benadrukken dat ondanks dit, de mortaliteit hoger was in het totale cohort van HF met AF, wat de vraag over klinische implicaties van de verschillende biomarkerprofielen onbeantwoord laat. Bovendien wijzen ze op een zwakte in de inclusiecriteria, die het mogelijk maakten om alleen die HFpEF patiënten te includeren die verhoogde NT-proBNP-waarden hadden en waarschijnlijk de ‘ziekste’ patiënten vertegenwoordigen. Vervolgens bespreken de auteurs het belang van klinische context in interpretatie van biomarkers. Huidige nationale richtlijnen zijn sterk afhankelijk van cardiale biomarkers voor diagnose en management van condities zoals HF. Hoewel deze biomarkers zeer waardevol kunnen zijn, kunnen verschillende onderliggende condities, zoals HFpEF vs. HFrEF en AF vs. normale SR, de tot expressie gebrachte biomarkers echter drastisch veranderen, zoals gezien werd in deze studie. Ze concluderen: ‘Verhoging van biomarkers kan een weerspiegeling zijn van een aantal concurrerende mechanismen en interpretatie moet met enige voorzichtigheid uitgevoerd worden. De mogelijkheid om deze biomarkers op de juiste manier te gebruiken en te interpreteren is een integraal onderdeel van de zorg voor hartpatiënten’.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op Eur Heart J

Deel deze pagina met collega's en vrienden: