Incidentie, voorspellers en geassocieerde uitkomsten van EF-veranderingen in HF-patiënten
Prevalence and Prognostic Implications of Longitudinal Ejection Fraction Change in Heart Failure
Introductie en methoden
Fenotypering van hartfalen (HF) en behandelkeuzes worden voornamelijk bepaald door bepaling van ejectiefractie (EF) [1]. Bovendien geeft EF ook onafhankelijk prognostische informatie [2]. EF-bepalingen bij baseline zijn daarom verplicht voor doeleinden van diagnose, prognosticatie en behandeltoewijzing bij elke HF-patiënt [1,2]. EF kan echter mogelijk veranderen in tijd [3-5], wat een vernieuwde stratificatie en prognostische evaluatie vereist. Bovendien kan verslechterde EF op HF-behandeling wijzen, terwijl voordelen en risico’s van voortzetting vs. stopzetting van behandeling met verbeterde EF onbekend blijven. Dit geeft aan dat er behoefte is aan een uitgebreide beoordeling van veranderingen in EF in grote HF-populaties. De meeste hedendaagse studies richten zich echter alleen op herstel van EF [6-12] en onderzoeken niet het hele spectrum van EF-veranderingen voor alle EF-categorieën, inclusief determinanten van verandering en geassocieerde prognose.
Deze studie (n=4.942) onderzocht daarom de incidentie en het type van EF-verandering, de voorspellers van de verschillende typen EF-veranderingen (toe- en afname) en de prognostische implicaties van verschillende typen van EF-veranderingen in de grote hedendaagse en niet-geselecteerde SwedeHF (Swedisch Heart Failure) studiepopulatie. HF-patiënten met ≥2 opeenvolgende EF-bepalingen werden geïncludeerd van mei 2000 tot dec 2012. Data van de SwedeHF werden gekoppeld aan data over mortaliteit van de Population Registry, data over baseline comorbiditeiten en ziekenhuisopname voor HF (HHF) van het Patient Registry en sociaaleconomische data van de Statistics Sweden SCB. HF-patiënten werden gecategoriseerd op basis van EF: HFrEF [EF <40%], HFmrEF [EF 40%-49%] en HFpEF [EF ≥50%]. Een lagere EF was gedefinieerd als gepoolde overgangen van HFpEF naar HFmrEF, HFpEF naar HFrEF, of HFmrEF naar HFrEF. Een hogere EF was gedefinieerd als gepoolde overgangen van HFrEF naar HFmrEF, HFrEF naar HFpEF en HFmrEF naar HFpEF. Stabiele EF was gedefinieerd als geen veranderingen in EF-groepen. Primaire uitkomst was een samenstelling van sterfte door alle oorzaken en HHF.
Belangrijkste resultaten
Incidentie en patronen in EF-verandering
- Mediane tijd tussen EF-bepalingen was 1.4 (IQR: 0.5-3.0) jaar en follow-up was >1 dag.
- Van 4.942 HF-patiënten bij baseline had 18% HFpEF, 19% had HFmrEF en 63% had HFrEF.
- In totaal werd een lagere EF gezien in 14% van patiënten, een hogere EF in 21% en stabiele EF in 65%.
- Gedurende follow-up ging 21% en 18% van HFpEF-patiënten over naar respectievelijk HFmrEF en HFrEF; 37% en 25% van HFmrEF-patiënten ging over naar respectievelijk HFrEF en HFpEF; en 16% en 10% van HFrEF-patiënten ging over naar respectievelijk HFmrEF en HFpEF.
Voorspellers van EF-verandering
- Een breed scala aan variabelen voorspelden onafhankelijk een toename in EF, waaronder geen gebruik van ACEi/ARBs, vrouwelijk geslacht, indicatoren voor minder ernstig HF en beïnvloedbare comorbiditeiten (bijv. anemie en AF).
- Een breed scala aan Variabelen voorspelden onafhankelijk een afname in EF, waaronder gelijktijdig diabetes, ischemische hartziekte, en ernstiger HF.
EF-verandering en uitkomsten
- Na correctie was een toename in EF geassocieerd met significant lager risico op de samengestelde uitkomst (HR: 0.62, 95%CI: 0.55-0.69), in vergelijking met stabiele EF, terwijl een afname in EF was geassocieerd met een hoger risico (HR: 1.15, 95%CI: 1.01-1.30).
- Met stabiel HFrEF als referentie werden verbeterde uitkomsten gezien in patiënten die overgingen van HFrEF naar HFmrEF (HR: 0.55, 95%CI: 0.47-0.64) of naar HFpEF (HR: 0.42, 95%CI: 0.33-0.53) of naar stabiel HFmrEF (HR: 0.73, 95%CI: 0.62-0.85), terwijl uitkomsten niet verbeterd waren met alle andere overgangen.
- Neerwaartse overgang van HFpEF naar HFrEF was geassocieerd met een hoger risico op de primaire uitkomst (HR adj: 1.46, 95%CI: 1.15-1.85), terwijl overgang van HFpEF naar HFrEF geassocieerd was met een lager risico op de uitkomst (HR adj: 0.54, 95%CI: 0.41-0.73), in vergelijking met stabiel HFpEF.
- Zowel overgang van HFmrEF naar HFpEF (HR adj: 1.32, 95%CI: 1.03-1.70) en naar HFrEF (HR adj: 1.40, 95%CI: 1.13-1.75) waren geassocieerd met een hoger risico op de primaire uitkomst, terwijl overgang naar HFmrEF van HFrEF was geassocieerd met een lager risico op de uitkomst (HR adj: 0.76, 95%CI: 0.60-0.96), in vergelijking met stabiel HFmrEF.
- Overgang naar HFrEF van HFpEF (HR adj: 1.34, 95%CI: 1.09-1.15) was geassocieerd met een hoger risico op de primaire uitkomst, in vergelijking met stabiel HFrEF.

Conclusie
Dit landelijke HF-cohort toonde een toename in EF in tijd aan in één-vierde van patiënten met HFrEF en HFmrEF, en een afname in EF in meer dan één-derde van diegenen met HFpEF en HFmrEF. Een breed scala aan belangrijke klinische-, behandel- en organisatorische factoren voorspellen verandering in EF. Afname in EF was geassocieerd met hoger risico op sterfte door alle oorzaken en HHF, voornamelijk in diegenen die overgingen naar HFrEF.
Referenties
Download de slide Vind dit artikel online op JACC Heart Failure
Deel deze pagina met collega's en vrienden: