Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Incidentie, voorspellers en geassocieerde uitkomsten van EF-veranderingen in HF-patiënten

Prevalence and Prognostic Implications of Longitudinal Ejection Fraction Change in Heart Failure

Literatuur - Savarese G, Vedin O, D’Amario D et al. - JACC Heart Failure 2019; DOI: 10.1016/j.jchf.2018.11.019

Introductie en methoden

Fenotypering van hartfalen (HF) en behandelkeuzes worden voornamelijk bepaald door bepaling van ejectiefractie (EF) [1]. Bovendien geeft EF ook onafhankelijk prognostische informatie [2]. EF-bepalingen bij baseline zijn daarom verplicht voor doeleinden van diagnose, prognosticatie en behandeltoewijzing bij elke HF-patiënt [1,2]. EF kan echter mogelijk veranderen in tijd [3-5], wat een vernieuwde stratificatie en prognostische evaluatie vereist. Bovendien kan verslechterde EF op HF-behandeling wijzen, terwijl voordelen en risico’s van voortzetting vs. stopzetting van behandeling met verbeterde EF onbekend blijven. Dit geeft aan dat er behoefte is aan een uitgebreide beoordeling van veranderingen in EF in grote HF-populaties. De meeste hedendaagse studies richten zich echter alleen op herstel van EF [6-12] en onderzoeken niet het hele spectrum van EF-veranderingen voor alle EF-categorieën, inclusief determinanten van verandering en geassocieerde prognose.

Deze studie (n=4.942) onderzocht daarom de incidentie en het type van EF-verandering, de voorspellers van de verschillende typen EF-veranderingen (toe- en afname) en de prognostische implicaties van verschillende typen van EF-veranderingen in de grote hedendaagse en niet-geselecteerde SwedeHF (Swedisch Heart Failure) studiepopulatie. HF-patiënten met ≥2 opeenvolgende EF-bepalingen werden geïncludeerd van mei 2000 tot dec 2012. Data van de SwedeHF werden gekoppeld aan data over mortaliteit van de Population Registry, data over baseline comorbiditeiten en ziekenhuisopname voor HF (HHF) van het Patient Registry en sociaaleconomische data van de Statistics Sweden SCB. HF-patiënten werden gecategoriseerd op basis van EF: HFrEF [EF <40%], HFmrEF [EF 40%-49%] en HFpEF [EF ≥50%]. Een lagere EF was gedefinieerd als gepoolde overgangen van HFpEF naar HFmrEF, HFpEF naar HFrEF, of HFmrEF naar HFrEF. Een hogere EF was gedefinieerd als gepoolde overgangen van HFrEF naar HFmrEF, HFrEF naar HFpEF en HFmrEF naar HFpEF. Stabiele EF was gedefinieerd als geen veranderingen in EF-groepen. Primaire uitkomst was een samenstelling van sterfte door alle oorzaken en HHF.

Belangrijkste resultaten

Incidentie en patronen in EF-verandering

Voorspellers van EF-verandering

EF-verandering en uitkomsten

Incidentie, voorspellers en geassocieerde uitkomsten van EF-veranderingen in HF-patiënten

Conclusie

Dit landelijke HF-cohort toonde een toename in EF in tijd aan in één-vierde van patiënten met HFrEF en HFmrEF, en een afname in EF in meer dan één-derde van diegenen met HFpEF en HFmrEF. Een breed scala aan belangrijke klinische-, behandel- en organisatorische factoren voorspellen verandering in EF. Afname in EF was geassocieerd met hoger risico op sterfte door alle oorzaken en HHF, voornamelijk in diegenen die overgingen naar HFrEF.

Referenties

Toon referenties

Download de slide Vind dit artikel online op JACC Heart Failure

Deel deze pagina met collega's en vrienden: