Identificatie van determinanten van ijzerdeficiëntie in verslechterend HF
Iron deficiency in worsening heart failure is associated with reduced estimated protein intake, fluid retention, inflammation, and antiplatelet use
Literatuur - Van der Wal H, Grote Beverborg N, Dickstein K et al., - Eur Heart J 2019. ehz680, https://doi.org/10.1093/eurheartj/ehz680Introductie en methoden
IJzerdeficiëntie (ID) heeft nadelige klinische en prognostische consequenties in patiënten met chronisch hartfalen (HF)[1-4]. Er is weinig bekend over de pathofysiologie en etiologie van ID in HF, maar voorgestelde mechanismen omvatten slechte ijzeropname via het dieet, medicijninteracties, (occulte) gastro-intestinaal bloedverlies als gevolg van antiplaatjesmedicatie en anticoagulantia, en hepcidine-geïnduceerde ijzerinsluiting als gevolg van chronische laaggradige inflammatie [5]. ID lijkt meer prevalent te zijn in vrouwelijke dan in mannelijke HF patiënten, maar de factoren die ten grondslag liggen aan dit sekseverschil zijn onbekend.
Deze studie identificeerde determinanten van ID in een groot internationaal cohort van patiënten met verslechterend HF, in een poging om seksespecifieke klinische en biochemische voorspellers van ID te vinden. Bovendien werd een CV biomarkerprofiel van patiënten met ID opgesteld. Data van de BIOSTAT-CHF studie [6-8] werden gebruikt. Patiënten opgenomen voor HF of die presenteren met verslechterend HF in een poliklinische setting kwamen in aanmerking als ze LVEF ≤40% of BNP >400 ng/L of NT-proBNP >2000 ng/L hadden. Geschikte patiënten moesten suboptimale evidence-based HF-behandeling krijgen. In de eerste 3 maanden na inclusie werden artsen gestimuleerd om ACEi, ARB en/of bètablokkers op te titreren. Serum voor ijzerstatusanalyse was beschikbaar van 2357 BIOSTAT-CHF patiënten. Mediane follow-up was 21 maanden. ID werd gedefinieerd als transferrine saturatie (TSAT) <20%, met TSAT als volgt berekend: [72.17 * ijzer (mg/dL)]/transferrine (mg/dL).
Belangrijkste resultaten
- 1453 Patiënten (61.6%) hadden ID, met de hoogste prevalentie in vrouwen (71.1% vs. 58.3%, P<0.001).
- Onafhankelijke determinanten van ID waren lagere geschatte eiwitinname, hogere hartslag, aanwezigheid van perifeer oedeem en orthopneu, geschiedenis met nierziekte, lagere hemoglobine, hogere CRP, lager serumalbumine en P2Y12-remmergebruik (z-statistiek variërend van 2.46 tot 10.14, alle P<0.005). De c-statistiek van dit model was 0.76.
- Er werden geen significante interacties gezien voor sekse met de determinanten van ID.
- Patiënten met ID toonden significant veranderde niveaus van een aantal biomarkers. Na correctie voor de determinanten voor ID, waren alleen paraoxonase 3 (PON3) en tartrate-resistant acid fosfatase type 5 (TR-AP, beide gedownreguleerd) en ST2 proteïne (ST2), NT-proBNP en transferrine receptor proteïne 1 (TR, alle drie upgereguleerd) significant geassocieerd met ID.
- ID was onafhankelijk geassocieerd met algemene sterfte en eerste HF heropname, na correctie voor het BIOSTAT predictiemodel (HR: 1.30, 95%CI: 1.12-1.50, P=0.0005) en de logistische regressievoorspelling (HR: 1.25, 95%CI: 1.06-1.46, P=0.007).
Conclusie
In een groot cohort van patiënten met verslechterend HF, werden vrouwelijk geslacht, lagere geschatte eiwitinname, hogere hartslag, aanwezigheid van perifeer oedeem en orthopneu, geschiedenis met nierziekte, lagere hemoglobine, hogere CRP, lager serumalbumine en gebruik van antiplaatjesremmers geïdentificeerd als onafhankelijke determinanten van ID, op vergelijkbare wijze in beide seksen. De data doen vermoeden dat de etiologie van ID in verslechterend HF multifactorieel van aard is en mogelijk een combinatie is van afgenomen ijzeropname, verstoorde ijzeropslag en verlies van ijzer. De nadelige prognostische gevolgen van ID zijn onafhankelijk van deze voorspellers. Een biomarkerprofiel waarin pro-inflammatoire markers opgereguleerd lijken, werd ook gezien in patiënten met ID.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: