Lager risico op osteoporotische fracturen in AF patiënten met DOAC- vs. VKA-therapie
Osteoporotic Fractures in Patients With Atrial Fibrillation Treated With Conventional Versus Direct Anticoagulants
Introductie en methoden
Verschillende studies hebben een verhoogd risico op fracturen gesuggereerd in patiënten die orale antistolling nemen [1-3]. Verklaringen kunnen mogelijk gevonden worden in een associatie tussen warfarine en ondergecarboxyleerd osteocalcine, dat geassocieerd is met laag bot mineraal dichtheid (BMD) [4-6], en dieetrestricties die gepaard gaan met VKA voorschrijving en bijdragen aan een laag BMD. Er is beperkte bewijsvoering over verschillen tussen het effect van VKAs en DOACs op osteoporotische fracturen. Daarom onderzocht deze studie het risico op osteoporotische breuken in AF patiënten met DOAC of VKA therapie.
Voor dit doel werden data van Deense registers gebruikt en gelinkt. Studieperiode was tussen 1 januari 2013 en 30 juni 2017. Alle Deense patiënten met nonvalvulaire AF werden geïdentificeerd als ze eerste keer gebruikers waren van VKA, of DOAC dabigatran, rivaroxaban, apixaban of edoxaban. Een van de inclusiecriteria was 180 dagen DOAC gebruik en een exclusiecriterium was gebruik van osteoporotische medicatie. Vijf uitkomsten werden bestudeerd: alle fracturen, grote osteoporotische fractuur, heupfractuur, starten met osteoporotische medicatie, en samengesteld eindpunt van alle fracturen of starten met osteoporotische medicatie. Baseline was 180 dagen na het uitgeven van het eerste recept van VKA of DOAC en follow-up was twee jaar. Totaal werden 37350 geïncludeerd; 12168 (32.6%) nam een VKA, 25182 (67.4%) een DOAC.
Belangrijkste resultaten
- 2-jaars absoluut gestandaardiseerd risico op grote osteoporotische breuken was 2.82% (95% CI: 2.46% tot 3.19%) voor VKA-behandelde patiënten en 2.29% (95% CI: 2.02% tot 2.49%) voor DOAC-behandelde patiënten (HR: 0.85; 95% CI: 0.72 tot 0.99).
- Er was geen verschil in het 2-jaars risico op heupfracturen tussen de twee groepen; 1.65% (1.38% tot 1.92%) in de VKA groep vs. 1.40% (1.24% tot 1.56%) in de DOAC groep (HR: 0.91, 95%CI: 0.74-1.13).
- 2-jaas risico op alle fracturen was 3.77% (95% CI: 3.37% tot 4.19%) voor VKA behandelde patiënten en 3.09% (95% CI: 2.85% tot 3.33%) voor DOAC-behandelde patiënten (HR: 0.85; 95% CI: 0.74 tot 0.97).
- VKA-behandelde patiënten hadden een 3.14% (95% CI: 2.79% tot 3.51%) absoluut gestandaardiseerd 2-jaars risico op starten met osteoporotische medicatie, terwijl DOAC-behandelde patiënten een 2-jaars absoluut gestandaardiseerd risico van 2.44% (95% CI: 2.22% tot 2.66%) (HR: 0.82; 95% CI: 0.71 tot 0.95) hadden.
- Voor het gecombineerd eindpunt van alle fracturen en starten met osteoporotische medicatie hadden VKA-behandelde patiënten een absoluut gestandaardiseerd 2-jaars risico van 6.43% (95% CI: 5.89% tot 6.94), en DOAC-behandelde patiënten 5.21% (95% CI: 4.90% tot 5.52%) (HR: 0.84; 95% CI: 0.76 tot 0.93).
Conclusie
Een analyse van data van Deense AF patiënten liet zien dat DOAC therapie geassocieerd was met een lager risico op grote osteoporotische fracturen, alle fracturen, starten met osteoporotische medicatie, en een gecombineerd eindpunt van alle fracturen en starten met osteoporotische medicatie in vergelijking met VKA behandeling. Deze bevindingen suggereren dat voorkeur gegeven kan worden aan DOAC gebruik boven VKA behandeling in AF patiënten met risicofactoren voor osteoporotische fracturen.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: