Ook niervoordeel bij starten SGLT2i vs. andere glucoseverlagende middelen in T2DM in de dagelijkse praktijk
Kidney outcomes associated with use of SGLT2 inhibitors in real-world clinical practice (CVD-REAL 3): a multinational observational cohort study
Literatuur - Lambers Heerspink HJ, Karasik A, Thuresson M et al. - Lancet Diabetes Endocrinol. 2020 Jan;8(1):27-35Introductie en methoden
Grote klinische studies over de nieuwe klasse van glucoseverlagende middelen SGLT2-remmers (SGLT2i) hebben een aanzienlijke reductie van ziekenhuisopnames voor HF en een vertraagde progressie van nierfunctie-achteruitgang aangetoond in patiënten met type 2 diabetes (T2DM) met of zonder chronische nierziekte [1-4]. De CVD-REAL studie toonde dat de voordelen van SGLT2i ook gezien werden in een grote, brede patiëntenpopulatie met t2DM die behandeld werd in de dagelijkse klinische praktijk [5-7]. Tot op heden was onbekend of de niervoordelen van behandeling met SGLT2i die in de klinische trials werden gezien, zich ook vertaalden naar de dagelijkse praktijk.
Tegenwoordig zijn grote databestanden met data uit de klinische praktijk beschikbaar, waarin een breed palet aan klinische gegevens vastgelegd worden. Dit maakt het mogelijk om het verband te bepalen tussen SGLT2i gebruik en nierfunctie in een real-world setting. De CVD-REAL3 studie vergeleek de verbanden tussen starten met SGLT2i en andere glucoseverlagende behandelingen en de snelheid van eGFR-achteruitgang en nieruitkomsten in patiënten met T2DM in Israël, Italië, Japan, Taiwan en het Verenigd Koninkrijk (VK). Alle beschikbare SGLT2i werden meegenomen, te weten dapagliflozine en empagliflozine in alle landen, plus canagliflozine in Italië, Japan en het VK, en ipragliflozine, tofogliflozine en luseogliflozine in Japan.
Geïncludeerde patiënten hadden ten minste twee egFR metingen voor de indexdatum van starten met medicatie, met ten minste één eGFR meting binnen 180 dagen voorafgaand aan de indexdatum. De tijdspanne tussen de eerste en laatste eGFR meting voor de index moest ten minste 180 dagen zijn. 43429 individuen die SGTL2i startten en 237.605 die andere glucoseverlagende medicatie startten, werden geïncludeerd. Individuen in de twee behandelgroepen werden via propensity-matching gekoppeld. De gemiddelde follow-uptijd was 14.9 maanden voor beide behandelgroepen. De belangrijkste uitkomst was snelheid van verandering in eGFR vanaf initiatie van SGLT2i of andere behandeling.
Belangrijkste resultaten
- Voor behandeling had de SGLT2i groep een gemiddelde jaarlijkse snelheid van eGFR verandering van -0.73 mL/min/1.73m² en diegenen in de andere behandelgroep van -0.75 mL/min/1.73m².
- Na starten van therapie, was de gemiddelde jaarlijkse eGFR verandering 0.46 mL/min/1.73m² in diegenen die SGLT2i initieerden en 01.21 in diegenen die andere behandelingen startten. Het verschil tussen de groepen in de snelheid van eGFR achteruitgang was 1.53 mL/min/1.73m² per jaar (95%CI: 1.34-1.72, P<0.0001), ten gunste van SGLT2i.
- Het verschil tussen de groepen in de snelheid van eGFR achteruitgang was vergelijkbaar in subgroepen op basis van HbA1c en eGFR, en hing niet af van aan- of afwezigheid van CVD of gelijktijdige behandeling met diuretica of ACEi of ARBs.
- Een samengesteld eindpunt van aanhoudende daling van eGFR van 50% of meer of eindstadium nierfalen trad op met frequenties van 3.0 en 6.3 per 10.000 patiënt-jaren voor respectievelijk SGTL2i of andere middelen. Dit gaf een 51% lager risico met SGLT2i (HR: 0.49, 95%CI: 0.35-0.67, P<0.0001).
- SGLT2i gebruik, ten opzichte van behandeling met andere medicatie, was geassocieerd met een lager risico op bevestigd 57%, 50% en 40% eGFR daling, evenals een lager risico op opname voor HF en sterfte door alle oorzaken.
Conclusie
Deze studie in real-world klinische praktijkdata van meer dan 65.000 patiënten liet zien dat starten met SGLT2i, ten opzichte van andere glucoseverlagende middelen, geassocieerd was met een significant lagere snelheid van achteruitgang van eGFR. Het risico op een klinisch relevant samengesteld niereindpunt was ook verlaagd. De resultaten waren consistent in de vijf landen in verschillende geografische regio’s, en in subgroepen op basis van eGFR of HbA1c, of aanwezigheid van CVD. Deze resultaten suggereren daarom dat SGLT2i de potentie hebben om progressie van chronische nierziekte te vertragen in patiënten met T2DM, ook in de dagelijkse klinische praktijk.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: