Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Fenotype-gebaseerde HFpEF subgroepen reageren verschillend op aldosteron-antagonisttherapie

Clinical Phenogroups in Heart Failure With Preserved Ejection Fraction - Detailed Phenotypes, Prognosis, and Response to Spironolactone

Literatuur - Cohen JB, Schrauben SJ, Zhao L et al., - JACC Heart Fail. 2020 doi: 10.1016/j.jchf.2019.09.009.

Introductie en methoden

Tot op heden zijn geen farmacologische therapieën bekend die patiëntuitkomsten verbeteren in hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF). De moeilijkheid om effectieve behandeling te vinden zit mogelijk in de grote heterogeniteit van patiënten met HFpEF, qua symptomatologie maar ook in variabele onderliggende cardiale structurele en functionele afwijkingen [1-3]. Diverse studies hebben geopperd dat diverse fenotypes van HFpEF bestaan, met specifieke klinische eigenschappen en mogelijk verschillende prognose; fenogroepen genoemd [4,5]. Er is weinig beken of de verschillende fenogroepen ander reageren op behandeling.

Deze studie beoogde data en monsters van TOPCAT te benutten om plasma-eiwitprofielen, uitkomsten en respons op spironolactonbehandeling te bestuderen in verschillende fenogroepen. TOPCAT was een grote internationale studie die effectiviteit van spironolacton onderzocht in 3445 patiënten ouder dan 50 jaar met symptomatisch HFpEF en LVEF ≥45% [6]. Het primaire eindpunt was een samenstelling van CV sterfte, HF hospitalisatie of afgebroken hartstilstand.

Latente klasse-analyse werd gebruikt om clusters van klinische fenotypes te bepalen, met wederzijds elkaar uitsluitende subgroepen, met zo groot mogelijke overeenkomsten binnen de groepen en verschillen tussen de groepen. Breed beschikbare klinische covarianten werden gebruikt om de clusters te identificeren. Het optimale aantal fenogroepen bleek 3. De fenogroepen hadden de volgende eigenschappen:

-Fenogroep 1: jonger (gemiddeld: 61±6), relatief behouden functionele klasse, 24% rokend, behouden nierfunctie (gemiddelde eGFR: 76±16 mL/min/1.73m²), lage prevalentie diabetes (9%).

-Fenogroep 2: ouder (gemiddelde: 77±5), hoogste aandeel vrouwen (56%), hoge prevalentie AF (49%) en CKD (gemiddelde eGFR: 58±16 mL/min/1.73m²), lage prevalentie diabetes en obesitas.

-Fenogroep 3: middelbare leeftijd (gemiddelde: 66±8), zeer hoge prevalentie obesitas (98%) en diabetes (88%) en prominent verstoorde functionele klasse. Hoge prevalentie CKD (57%), depressie (36%) en hogere proportie zwarte deelnemers (21%).

Belangrijkste resultaten

Opvallende verschillen in circulerende biomarkerniveaus tussen de fenogroepen omvatten:

.

Conclusie

In TOPCAT data werden drie fenogroepen van HFpEF patiënten geïdentificeerd op basis van standaard klinische eigenschappen. De fenogroepen verschilden ten aanzien van circulerende biomarkerprofielen, cardiale en vasculaire fenotypes, uitkomsten en respons op spironolactonbehandeling. Deze data suggereren dat verschillende pathofysiologische processen aan de fenotypes van de groepen ten grondslag liggen, en dat lijkt gevolgen te hebben voor respons op spironolactonbehandeling.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op JACC: Heart Fail

Deel deze pagina met collega's en vrienden: