Verhoogd Lp(a) en familiegeschiedenis van CHD onafhankelijk en additief geassocieerd met CV events
Deze studie onderzocht de onafhankelijke en gezamenlijke associaties van verhoogd Lp(a) en familiegeschiedenis van CHD met incidente ASCVD- en CHD-events bij asymptomatische personen.
Lipoprotein(a) and Family History Predict Cardiovascular Disease RiskLiteratuur - Mehta A, Virani SS, Ayers CR et al., - J Am Coll Cardiol. 2020. doi: 10.1016/j.jacc.2020.06.040.
Introductie en methoden
Verschillende studies hebben aangetoond dat Lp(a) een onafhankelijke risicofactor is voor atherosclerotische CVD (ASCVD) [1-5]. Een familiegeschiedenis (FHx) van coronaire hartziekte (CHD) is een andere gevestigde onafhankelijke risicofactor voor ASCVD bij asymptomatische personen [6]. Hoewel de associatie van Lp(a) en FHx met ASCVD-risico goed is vastgesteld, is er weinig bekend over hun onafhankelijke en gezamenlijke associaties met het langetermijnrisico op ASCVD- en CHD-events. De huidige studie evalueerde de onafhankelijke en gezamenlijke associaties van verhoogde Lp(a)-waarden en FHx met incidente ASCVD- en CHD-events bij asymptomatische personen in 2 cohorten: de ARIC studie (Athersclerosis Risk in Communities) en DHS (Dallas Heart Study) [7,8].
In totaal werden 12.149 ARIC-deelnemers (gemiddelde leeftijd was 53.9±5.7 jaar, 56.1% was vrouw, 76.8% was wit, 22.9% was zwart, 44.4% had FHx. 9.8% had premature FHx) en 2.756 DHS-deelnemers (gemiddelde leeftijd was 43.6±9.9 jaar, 56.8% was vrouw, 32.1% was wit, 49.6% was zwart, 16.1% was Hispanic, 31.1% had FHx, 10.1% had premature FHx) in de huidige studie geïncludeerd. De deelnemers waren vrij van prevalente CVD en er was informatie beschikbaar over Lp(a)-niveau, FHx van CHD, CV risicofactoren en ASCVD events tijdens de follow-up. In ARIC werd premature FHx gedefinieerd als paternale leeftijd<55 jaar of maternale leeftijd <60 jaar op het moment van MI-diagnose. In DHS werd premature FHx gedefinieerd als het optreden van MI bij een eerstegraads mannelijk familielid <50 jaar of bij een eerstegraads vrouwelijk familielid <55 jaar.
CV uitkomsten waren tijd tot eerste ASCVD event (gedefinieerd als coronaire sterfte, niet-fataal MI of beroerte) en tijd tot eerste CHD event (gedefinieerd als eerste optreden van coronaire sterfte of niet-fataal MI). De gemiddelde follow-up voor incidente ASCVD was 21.1±8.5 jaar in ARIC en 10.9±1.9 jaar in DHS.
Belangrijkste resultaten
- Onder ARIC-deelnemers waren FHx en verhoogd Lp(a) (rasspecifiek kwintiel 5) onafhankelijk geassocieerd met een verhoogd ASCVD-risico (respectievelijk HR 1.17, 95%CI 1.09-1.26, P<0.001; en HR 1.25, 95%CI 1.12 -1.40, P<0.001) en een verhoogd CHD-risico (respectievelijk HR 1.31, 95%CI 1.20-1.42, P<0.001; en HR 1.27, 95%CI 1.12-1.45, P<0.001). Premature FHx was ook onafhankelijk geassocieerd met een verhoogd ASCVD- en CHD-risico (respectievelijk HR 1.25, 95%CI 1.11-1.41, P<0.001; en HR 1.43, 95%CI 1.26-1.63, P<0.001).
- Onder DHS-deelnemers was FHx onafhankelijk geassocieerd met ASCVD-events (HR 1.65, 95%CI 1.19-2.28, P=0.002). Daarentegen hadden verhoogde Lp(a)-waarden en premature FHx een nominaal verband met ASCVD-events (respectievelijk HR 1.64, 95%CI 0.96-2.80, P=0.069; en HR 1.49, 95%CI 0.97-2.29, P=0.069). FHx en verhoogde Lp (a) waren onafhankelijk geassocieerd met een verhoogd CHD-risico (respectievelijk HR 2.18, 95%CI 1.35-3.53, P=0.001; en HR 3.37, 95%CI 1.41-8.06, P=0.006). Premature FHx was ook onafhankelijk geassocieerd met CHD-events (HR 2.12, 95%CI 1.19-3.78, P=0.011).
- Om gezamenlijke associaties van verhoogd Lp(a) en FHx te bestuderen, werden de deelnemers gestratificeerd in groepen op basis van verhoogd of niet-verhoogd Lp(a) en aan- of afwezigheid van FHx. ARIC-deelnemers met verhoogd Lp(a) en positieve FHx hadden een verhoogd risico op ASCVD- en CHD-events (respectievelijk HR 1.43, 95%CI 1.27-1.62; en HR 1.68, 95%CI 1.47-1.93), vergeleken met deelnemers met niet-verhoogde Lp(a)-waarden en negatieve FHx. De associatie van verhoogd Lp(a) met ASCVD- en CHD-events werd niet gewijzigd door FHx (P voor interactie = respectievelijk 0.753 en 0.848).
- ARIC-deelnemers met verhoogde Lp(a)-waarden en positieve premature FHx hadden ook een verhoogd risico op ASCVD- en CHD-events (respectievelijk HR 1.74, 95%CI 1.41-2.16; en HR 2.14, 95%CI 1.71-2.67), vergeleken met deelnemers met niet-verhoogde Lp(a)-waarden en negatieve premature FHx.
- DHS-deelnemers met verhoogd Lp(a) en positieve FHx hadden een verhoogd risico op ASCVD- en CHD-events (respectievelijk HR 2.57, 95%CI 1.52-4.34; en HR 5.49, 95%CI 2.85-10.60), vergeleken met deelnemers met niet-verhoogd Lp(a) en negatieve FHx. Deelnemers met verhoogd Lp(a) en positieve premature FHx hadden ook een verhoogd risico op ASCVD- en CHD-events (respectievelijk HR 3.35, 95%CI 1.66-6.74; en HR 7.96, 95%CI 3.60-17.59), vergeleken met deelnemers met niet-verhoogde Lp(a)-waarden en negatieve premature FHx. Significante multiplicatieve interacties tussen verhoogd Lp(a) en FHx en tussen verhoogd Lp(a) en premature FHx werden waargenomen voor ASCVD (P voor interactie = respectievelijk 0.043 en 0.016) en CHD (P voor interactie = respectievelijk 0.006 en 0,004).
- Toevoeging van verhoogd Lp(a) en FHx (of premature FHx) aan een traditioneel risicofactormodel leidde tot verbeterde herclassificatie en een geïntegreerde discriminatie-index voor ASCVD- en CHD-events. Verbeteringen in beide statistieken waren groter wanneer zowel verhoogd Lp(a) als FHx werden opgenomen, vergeleken met de toevoeging van een van beide markers alleen.
Conclusie
Verhoogde Lp(a)-waarden en FHx van CHD hebben onafhankelijke associaties met het ASCVD- en CHD-risico op de lange termijn bij asymptomatische personen. Bovendien hadden personen met verhoogd Lp(a) én positieve FHx een verhoogd risico op ASCVD- en CHD-events, vergeleken met personen met geen van beide risicofactoren. Toevoeging van zowel verhoogd Lp(a) als FHx aan een traditioneel risicofactormodel leidde tot een grotere verbetering van de ASCVD- en CHD-risicoclassificatie en discriminatie-indexen dan de toevoeging van een van beide markers alleen.
Referenties
1. Clarke R, Peden JF, Hopewell JC, et al. Genetic variants associated with Lp(a) lipoprotein level and coronary disease. N Engl J Med 2009;361: 2518–28.
2. . Emerging Risk Factors Collaboration, Erqou S, Kaptoge S, et al. Lipoprotein(a) concentration and the risk of coronary heart disease, stroke, and nonvascular mortality. JAMA 2009;302:412–23.
3. Virani SS, Brautbar A, Davis BC, et al. Associations between lipoprotein(a) levels and cardiovascular outcomes in black and white subjects: the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) study. Circulation 2012;125:241–9.
4. Kamstrup PR, Tybjaerg-Hansen A, Nordestgaard BG. Extreme lipoprotein(a) levels and improved cardiovascular risk prediction. J Am Coll Cardiol 2013;61:1146–56.
5. Waldeyer C, Makarova N, Zeller T, et al. Lipoprotein(a) and the risk of cardiovascular disease in the European population: results from the BiomarCaRE consortium. Eur Heart J 2017;38: 2490–8.
6. Lloyd-Jones DM, Nam BH, D’Agostino RB, Sr., et al. Parental cardiovascular disease as a risk factor for cardiovascular disease in middle-aged adults: a prospective study of parents and offspring. JAMA 2004;291:2204–11.
7. The ARIC Investigators. The Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) study: design and objectives. Am J Epidemiol 1989;129:687–702.
8. Victor RG, Haley RW, Willett DL, et al. The Dallas Heart Study: a population-based probability sample for the multidisciplinary study of ethnic differences in cardiovascular health. Am J Cardiol 2004;93:1473–80.