Vergelijkbare associatie van CV risicofactoren en biomarkers met incidente HF in mannen en vrouwen
Sex-specific associations of cardiovascular risk factors and biomarkers with incident heart failure
Introductie en methoden
Levenslange risicoschattingen bij personen met hartfalen (HF) zijn vergelijkbaar bij mannen en vrouwen, maar toch verschilt de biologische response op HF precursors [1-6]. Bijvoorbeeld na druk- of volumeoverbelasting, remodelleren vrouwenharten over het alge meen op een concentrisch manier, terwijl dat bij mannen in een excentrisch patroon gebeurt. Het exacte mechanisme voor dit geslachtsgerelateerde verschil in HF remodelleren van het hart is onbekend, maar bepaalde HF biomarkers die gelinkt zijn aan pathofysiologische processen en verschillende expressielevels hebben in mannen en vrouwen geven mogelijk meer inzicht [7-11].
Deze studie evalueerde de geslachts-specifieke associatie van CV risicofactoren en biomarkers met de ontwikkeling van HF en in hoeverre bepaalde markers de HF risicovoorspelling in mannen en vrouwen zouden kunnen verbeteren.
Baseline medische data van 4 verschillende uitgebreid gekarakteriseerde, gemeenschaps-gebaseerde, longitudinale cohorts werden geharmoniseerd en samengevoegd: het Framingham Heart Study (FHS) offspring cohort onderzoek 6 (1995 tot 1998), het Prevention of REnaL AND Vascular Endstage Disease (PREVEND) onderzoek (1997 tot 1998), het Multi-Ethnic Study of Atherosclerosis (MESA) onderzoek 1 (2000 tot 2002), en het Cardovascular Health Study (CHS) onderzoek 1 (1989 tot 1990; 1992 tot 1993). Het primaire eindpunt in deze onderzoeken was de ontwikkeling van HF of sterfte. Exclusiecriteria waren: <30 jaar, prevalent HF, ontbreken van klinische covariaten of follow-up data. De volgende biomarkers werden onderzocht: BNP/NTpro-BNP, cTns (cTnT or cTnI), PAI-1, D-dimeer, fibrinogeen, CRP, galectin-3, sST2, cystatine-C, en urinaire-tot creatinine ratio (UACR). De markers werden minimaal in 3 cohorten gemeten. Uitzondering was sST2, die werd maar in 2 cohorten gemeten. De klinische variabelen die werden gebruikt in geslachts-specifieke modellen, waren: leeftijd, roken, diabetes mellitus, hypertensie, BMI, atriumfibrilleren, MI, en de aanwezigheid van linkerventrikel hypertrofie/linker bundeltakblok. Van de 22756 cohortdeelnemers waren 12087 (53.1%) vrouwen en 10699 (46.9%) mannen. De mediane follow-up in vrouwen was 12.6 jaar (11.6-13.6 jaar) en 12.4 jaar (9.7-13.1 jaar) in mannen.
Belangrijkste resultaten
- Tijdens de mediane follow-up ontwikkelden 8.1% (n=989) van de vrouwen HF vergeleken met 10.4% (n=1106) van de mannen. Dit resulteerde in een HF incidentie van 7.1 (95% CI:6.6-7.5) per 1000 persoonsjaren in vrouwen en 9.5 (95% CI:8.9-10.1) per 1000 persoonsjaren in mannen. Het totale risico op HF was kleiner in vrouwen dan in mannen (HR 0.75, 95% CI:0.68-0.82).
- Linkerventrikel hypertrofie kwam vaker voor in vrouwen (P<0.001), terwijl mannen vaker MI en atriumfibrilleren (P<0.001) hadden, alsook hypertensie, diabetes mellitus, en een voorgeschiedenis van roken (P<0.005).
- Alle klinische risicofactoren in het multivariabele model waren significant geassocieerd met incidente HF in vrouwen en mannen (P<0.001). Wanneer getest werd op seks-specifieke associatie, hadden vrouwen >2 keer verhoogd risico per 10 jaar in leeftijd op het ontwikkelen van HF (HR 2.07, 95% CI: 189-2.28) vergeleken met een 1.8 keer verhoogd risico in mannen (HR 1.80, 95% CI:1.67-1.95, Pinteraction=0.001).
- Het merendeel van de individuele CV biomarkers waren sterk geassocieerd met incidente HF, maar geen enkele markers liet een significante interactie zien voor de geslachten.
- Natriuretische peptide (NP) levels waren sterk geassocieerd met incidente HF in vrouwen (HR 1.47, 95% CI:1.35-1.61) en mannen (HR 1.57, 95% CI:1.45-1.70), en geen verschil tussen geslachten werd gezien (Pinteractie=0.86).
- Na correcties voor NP waren 3 biomarkers over die een significante bijdrage leverden aan incidente HF bij vrouwen, namelijk cTns (HR 1.25, 95% CI: 1.17-1.34, P<0.001), CRP (HR 1.14, 95% CI: 1.05-1.24, P<0.001) en UACR (HR 1.27, 95% CI: 1.14-1.41, P≤0.001), terwijl in mannen alleen cTns significant geassocieerd bleef (HR 1.15, 95% CI: 1.07-1.23, P<0.001).
- Ten slotte werden bovenstaande 3 biomarkers getest op hun toegevoegde voorspellende waarde in vrouwen en mannen. Het traditionele risicomodel gaf een C statistiek voor vrouwen van 0.815 en 0.797 voor mannen. Toevoegen van cTns of CRP aan het model gaf een zeer kleine verbetering in de risico-inschatting bij vrouwen (ΔC-statistiek voor cTns of CRP is 0.003). Bij mannen gaf toevoeging van NPs aan het model een kleine verbetering (ΔC-statistiek voor NPs is 0.006).
Conclusie
Met gebruik van klinische en plasma data van vier gepoolde cohorts om geslachtsspecifieke associaties van biomarkers en CV risicofactoren met incidente HF vast te stellen, werd een sterke maar vergelijkbare associatie tussen vrouwen en mannen aangetoond.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: