Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Vergelijkbare associatie van CV risicofactoren en biomarkers met incidente HF in mannen en vrouwen

Sex-specific associations of cardiovascular risk factors and biomarkers with incident heart failure

Literatuur - Suthahar N, Lau ES, Michael JB, et al. - J. Am Coll Cardiol. 2020;76(12):1455-1465. doi: 10.1016/j.jacc.2020.07.044.

Introductie en methoden

Levenslange risicoschattingen bij personen met hartfalen (HF) zijn vergelijkbaar bij mannen en vrouwen, maar toch verschilt de biologische response op HF precursors [1-6]. Bijvoorbeeld na druk- of volumeoverbelasting, remodelleren vrouwenharten over het alge meen op een concentrisch manier, terwijl dat bij mannen in een excentrisch patroon gebeurt. Het exacte mechanisme voor dit geslachtsgerelateerde verschil in HF remodelleren van het hart is onbekend, maar bepaalde HF biomarkers die gelinkt zijn aan pathofysiologische processen en verschillende expressielevels hebben in mannen en vrouwen geven mogelijk meer inzicht [7-11].

Deze studie evalueerde de geslachts-specifieke associatie van CV risicofactoren en biomarkers met de ontwikkeling van HF en in hoeverre bepaalde markers de HF risicovoorspelling in mannen en vrouwen zouden kunnen verbeteren.

Baseline medische data van 4 verschillende uitgebreid gekarakteriseerde, gemeenschaps-gebaseerde, longitudinale cohorts werden geharmoniseerd en samengevoegd: het Framingham Heart Study (FHS) offspring cohort onderzoek 6 (1995 tot 1998), het Prevention of REnaL AND Vascular Endstage Disease (PREVEND) onderzoek (1997 tot 1998), het Multi-Ethnic Study of Atherosclerosis (MESA) onderzoek 1 (2000 tot 2002), en het Cardovascular Health Study (CHS) onderzoek 1 (1989 tot 1990; 1992 tot 1993). Het primaire eindpunt in deze onderzoeken was de ontwikkeling van HF of sterfte. Exclusiecriteria waren: <30 jaar, prevalent HF, ontbreken van klinische covariaten of follow-up data. De volgende biomarkers werden onderzocht: BNP/NTpro-BNP, cTns (cTnT or cTnI), PAI-1, D-dimeer, fibrinogeen, CRP, galectin-3, sST2, cystatine-C, en urinaire-tot creatinine ratio (UACR). De markers werden minimaal in 3 cohorten gemeten. Uitzondering was sST2, die werd maar in 2 cohorten gemeten. De klinische variabelen die werden gebruikt in geslachts-specifieke modellen, waren: leeftijd, roken, diabetes mellitus, hypertensie, BMI, atriumfibrilleren, MI, en de aanwezigheid van linkerventrikel hypertrofie/linker bundeltakblok. Van de 22756 cohortdeelnemers waren 12087 (53.1%) vrouwen en 10699 (46.9%) mannen. De mediane follow-up in vrouwen was 12.6 jaar (11.6-13.6 jaar) en 12.4 jaar (9.7-13.1 jaar) in mannen.

Belangrijkste resultaten

Conclusie

Met gebruik van klinische en plasma data van vier gepoolde cohorts om geslachtsspecifieke associaties van biomarkers en CV risicofactoren met incidente HF vast te stellen, werd een sterke maar vergelijkbare associatie tussen vrouwen en mannen aangetoond.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op J Am Coll Cardiol.

Deel deze pagina met collega's en vrienden: