Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

ApoB en non-HDL-c zijn betere markers voor residueel risico dan LDL-c in statine-behandelde patiënten

Apolipoprotein B and Non-HDL Cholesterol Better Reflect Residual Risk Than LDL Cholesterol in Statin-Treated Patients

Literatuur - Johannesen CDL, Mortensen MB, Langsted A et al. - J Am Coll Cardiol. 2021 Mar 23;77(11):1439-1450. doi: 10.1016/j.jacc.2021.01.027.

LDL-c is het primaire target in richtlijnen voor hypercholesterolemie. ApoB en non-HDL-c gelden als secundaire targets [1-3]. ApoB, non-HDL-c en LDL-c zijn sterk gecorreleerd, maar apoB en non-HDL-c omvatten naast LDL ook triglyceride-rijke lipoproteïnen [4-6]. Het residuele risico op ASCVD blijft een uitdaging tijdens statinetherapie. Eerdere studies hebben aangetoond dat apoB en non-HDL-c sterker geassocieerd zijn met ASCVD dan LDL-c [7-9]. Er zijn echter nog geen discordantieanalyses uitgevoerd om het ASCVD-risico bij patiënten op statines te onderzoeken. Bovendien is niet bekend wat het relatieve belang van apoB, non-HDL-c en LDL-c is op het risico op mortaliteit door alle oorzaken bij patiënten op statinetherapie. Deze studie onderzocht of verhoogd apoB en/of non-HDL-c het residuele risico op mortaliteit door alle oorzaken en MI beter weergeeft dan LDL-c bij patiënten op statines.

Deze studie includeerde 13 015 personen uit de Copenhagen General Population study. De Copenhagen General Population study is een prospectief cohort wat een afspiegeling is van de algemene witte Deense bevolking. De deelnemers waren 20-100 jaar oud op baseline. Individuen die in deze studie waren opgenomen, werden behandeld met statines en hadden metingen van apoB, non-HDL-c en LDL-c op baseline. De mediane follow-up was 8 jaar. Analyses werden gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, rookstatus, pack-years, SBP en diagnose van ASCVD, kanker of chronische obstructieve longziekte op baseline. Hazard ratio's voor mortaliteit door alle oorzaken en MI werden geschat door Cox proportionele risicoregressies op categorieën van discordante versus concordante categorieën van 1) apoB vs LDL-c; 2) non-HDL-c vs LDL-c; 3) apoB vs non-HDL-c; en 4) apoB vs non-HDL-c vs LDL-c.

Belangrijkste resultaten

Multivariabel-gecorrigeerd risico op mortaliteit door alle oorzaken

Multivariabel-gecorrigeerd risico op MI

Conclusie

Verhoogd apoB en non-HDL-c waren geassocieerd met een verhoogd risico op mortaliteit door alle oorzaken en MI bij patiënten op statinetherapie. Er werd geen associatie gevonden tussen verhoogd LDL-c en mortaliteit door alle oorzaken of MI. De resultaten van deze studie suggereren dus dat verhoogd apoB en non-HDL-c een betere weerspiegeling geven van het residuele risico in patiënten op statines dan verhoogd LDL-c. Discordantieanalyses toonden aan dat apoB een nauwkeurigere marker is voor risico op mortaliteit door alle oorzaken dan LDL-c of non-HDL-c in patiënten op statines.

Redactioneel commentaar

In hun redactioneel commentaar [10] gaan Neil J. Stone, MD en Donald Lloyd-Jones, MD in op de vraag welke patiënten op statinetherapie met lage LDL-c-waarden nog steeds verhoogd non-HDL-c of apoB hebben. En, hoe kunnen/moeten deze patiënten worden behandeld? Stone en Lloyd-Jones suggereren dat deze patiënten over het algemeen diegenen zijn met stofwisselingsstoornissen, zoals obesitas, insulineresistentie en/of diabetes, met een bijkomend risico gerelateerd aan verhoogde triglyceriden, hypercoagulabiliteit, ontsteking en verhoogd Lp(a). Non-HDL-c- en apoB-markers kunnen worden gebruikt als motivatie voor leefstijlveranderingen en om het succes van deze veranderingen te volgen, aangezien non-HDL-c en apoB vaak goed reageren op verbeteringen in dieet, gewichtsverlies en verhoogde fysieke activiteit. Een andere mogelijke behandelingsoptie om het residuele risico bij patiënten op statinetherapie te verminderen, is het gebruik van een hoge dosis icosapent ethyl in hoog-risico, statine-behandelde patiënten

Stone en Lloyd-Jones bespreken verder een sequentiële benadering voor de behandeling van patiënten met hypercholesterolemie waarbij eerst zoveel mogelijk risicoreductie door statines (en aanvullend ezetimibe of PCSK9-remmers) behaald wordt en vervolgens het non-HDL-c- en apoB-niveau bepaald wordt. Een mogelijke strategie om patiënten die ondanks optimale statinetherapie een residueel risico hebben efficiënt te identificeren, zou kunnen zijn om te beginnen met geselecteerde groepen waar het voordeel van aanvullende therapie waarschijnlijk het grootst is; diegenen met hypertriglyceridemie, obesitas, metabool syndroom of diabetes.

De huidige Amerikaanse en Europese richtlijnen erkennen het nut van apoB en non-HDL-c bij risicoberekeningen. Ze geven echter nog geen duidelijke aanbeveling om apoB te meten om het residuele risico te beoordelen. Stone en Lloyd-Jones stellen dat richtlijnpanels moeten overwegen of apoB en non-HDL-c routinematig of selectief moeten worden gemeten en hoe deze metingen behandelingen kunnen beïnvloeden.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op J Am Coll Cardiol. Vind de editorial comment op J Am Coll Cardiol.

Deel deze pagina met collega's en vrienden: