Lage testpercentages voor ijzerdeficiëntie in patiënten met HF
Phenotyping heart failure patients for iron deficiency and use of intravenous iron therapy: data from the Swedish Heart Failure Registry
Literatuur - Becher PM, Schrage B, Benson L et al. - Eur J Heart Fail. 2021 Sep 3. doi: 10.1002/ejhf.2338.Introductie en methoden
IJzerdeficiëntie (ID) is geassocieerd met een hoog risico op ziekenhuisopnames en mortaliteit bij patiënten met HF [1]. Deze studie onderzocht de waarschijnlijkheid en voorspellers van testen op ID, de prevalentie van ID en uitkomsten bij ID, en het gebruik van ijzercarboxymaltose (FCM) in de Swedish Heart Failure Registry (SwedeHF) [2].
De studiepopulatie omvatte alle patiënten die tussen 1 januari 2017 en 31 december 2018 geregistreerd waren in SwedeHF (n=21496). ID werd gedefinieerd als ferritine<100 µg/L, of ferritine 100-299 µg/L en transferrineverzadiging <20%. Anemie werd gedefinieerd als hemoglobine <12.0 g/dL bij vrouwen en <13 g/dL bij mannen. Patiënten zonder data van ferritine- of transferrineverzadigingsmetingen werden beschouwd als niet getest op ID. Baseline-kenmerken werden vergeleken tussen patiënten met versus zonder ID en met versus zonder anemie. Bovendien werden baseline-kenmerken vergeleken tussen patiënten die getest waren versus niet getest waren op ID en die wel versus geen behandeling met FCM kregen. De onderzochte uitkomsten waren: een samenstelling van tijd tot eerste HF ziekenhuisopname of sterfte door alle oorzaken, tijd tot eerste HF ziekenhuisopname, tijd tot sterfte door alle oorzaken, tijd tot eerste ziekenhuisopname door alle oorzaken, en tijd tot eerste HF-polikliniekbezoek. Mediane follow-up was 19.4 (IQR 0.1-35.9) maanden.
Belangrijkste resultaten
- Van de 21496 patiënten die geregistreerd waren in SwedeHF, werden 5708 (27%) getest op ID.
- Onafhankelijke karakteristieken die geassocieerd met een grotere kans op testen voor ID waren: registratie als poliklinische patiënt, ernstiger of symptomatisch HF (gedefinieerd als hogere NYHA-klasse, gebruik van diuretica en MRA's), HFrEF vs. HFmrEF vs. HFpEF, gebruik van bètablokkers, anemie, mannelijk geslacht, langere duur van HF, verwijzing naar follow-up in een HF-kliniek of in de eerste lijn, en registratie in SwedeHF in 2018 vs. 2017.
- Van de geteste patiënten had 49% ID. Gestratificeerd naar de aan- of afwezigheid van ID en anemie, had 36% ID−/anemie−, 15% had ID−/anemie+, 29% had ID+/anemie− en 20% had ID+/anemie+.
- Vergeleken met ID-/anemie- was ID+/anemie+ geassocieerd met het hoogste risico van alle uitkomsten, behalve voor eerste HF-bezoek (sterfte door alle oorzaken/eerste HF ziekenhuisopname: gecorrigeerde (a) HR 1.48, 95%CI 1.25-1.74, P <0.001; sterfte door alle oorzaken: aHR 1.55, 95%CI 1.23-1.95, P<0.001; eerste HF ziekenhuisopname: aHR 1.38, 95%CI 1.14-1.67, P=0.001; eerste ziekenhuisopname door alle oorzaken: aHR 1.39, 95%CI 1.23-1.58, P<0.001,).
- ID−/anemie+ was geassocieerd met een hoger risico op sterfte door alle oorzaken/eerste ziekenhuisopname voor HF (aHR 1.23, 95%CI 1.03-1.48, P=0.024) en sterfte door alle oorzaken (aHR 1.41, 95%CI 1.10-1.82, P=0.008), vergeleken met ID-/anemie-.
- Er waren geen significante verschillen in risico op uitkomsten tussen ID+/anemie- en ID-/anemie-.
- Van de patiënten met ID kreeg 19% FCM. Onafhankelijke voorspellers van behandeling met FCM waren ernstiger HF (gedefinieerd als hogere NYHA-klasse en gebruik van MRA’s), HFrEF vs. HFmrEF vs. HFpEF, lagere hemoglobinewaarden, diabetes en follow-up naar gespecialiseerde zorg.
Conclusie
In SwedeHF werd ongeveer 1 op de 4 patiënten met HF getest op ID. De helft van de geteste populatie had ID. 1 op de 5 patiënten met ID werd behandeld met FCM.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: