Monogene FH en klinisch gedefinieerde FH blijven onderbehandeld
Large-Scale Screening for Monogenic and Clinically Defined Familial Hypercholesterolemia in Iceland
Literatuur - Björnsson E, Thorgeirsson G, Helgadóttir A et al. - Arterioscler Thromb Vasc Biol. 2021 Oct;41(10):2616-2628. doi: 10.1161/ATVBAHA.120.315904Introductie en methoden
Achtergrond
Familiaire hypercholesterolemie (FH) wordt vaak gediagnosticeerd op basis van klinische presentatie, zonder bevestiging van een genetische test [1].
Doel van de studie
Deze studie onderzocht de prevalentie en impact van monogene FH en klinisch gedefinieerde FH in een groot deel van de IJslandse bevolking.
Studieontwerp
De prevalentie van monogene FH werd onderzocht bij 166281 IJslandse deelnemers [2]. Dit is een groot aandeel van de totale IJslandse bevolking (totaal aantal inwoners van IJsland op 1 januari 2020: 364164). De prevalentie van klinische FH werd geschat in een subgroep van 79058 levende deelnemers tussen 20 en 80 jaar oud met ten minste één LDL-c-meting. Klinische FH werd gedefinieerd als waarschijnlijke of definitieve FH op basis van een aangepaste versie van de Dutch Lipid Clinic Network (DLCN) criteria, waarbij bevindingen van lichamelijk onderzoek en genetische informatie werden uitgesloten. Risico op CAD, behandeling met lipidenverlagende therapieën en het behalen van LDL-c-streefwaarden werden vergeleken tussen deelnemers met monogene en klinische FH.
Belangrijkste resultaten
- De prevalentie van monogene FH in deze IJslandse populatie was 1 op 836 (0,12%).
- Monogene FH was geassocieerd met een hoger risico op CAD (OR 3,43, 95% CI 2,25-5,22, P=9,8x10^-9), vroeg optredende CAD (bij mannen<50 jaar en bij vrouwen <60 jaar, OR 5,14, 95% CI 2,84-9,28, P=5,9x10^-8) en aortaklepstenose (OR 3,41, 95%CI 1,16-10,05, P=0,026), vergeleken met niet-dragers.
- 2,2% van de individuen in de onderzochte populatie voldeed aan de criteria voor klinisch gedefinieerde FH. Onder hen had slechts 5,2% monogene FH.
- 40,0% van de patiënten met monogene FH en 21,9% met mutatie-negatief klinisch FH kregen statines met een hoge intensiteit. Respectievelijk 28,1% en 17,9% kregen geen statines of ezetimibe.
- 11,0% van de patiënten met monogene FH en 24,9% met mutatie-negatief klinisch FH bereikten een LDL-c-streefwaarde van<2,6 mmol/L. LDL-c-waarden <1,8 mmol/L werden door geen van de patiënten met monogeen FH en 5.2% van de patiënten met mutatie-negatief klinisch FH bereikt.
- De polygene bijdrage in mutatie-negatief klinisch FH werd geschat met behulp van een LDL-c genetische score op basis van 345 lipide-geassocieerde varianten. 78,7% van de personen met mutatie-negatief klinisch FH had waarden >50e percentiel, 58,7% >70e percentiel, 26,2% > 90e percentiel en 15,0% >95e percentiel. Dit suggereert dat een groot deel van de individuen met mutatie-negatief klinisch FH een hoge polygene belasting van LDL-c-verhogende varianten heeft.
Conclusie
De prevalentie van monogene FH in deze grote IJslandse populatie was 1 op 836 (0,12%). Dit is lager dan de geschatte prevalentie bij populaties in andere landen [3-7]. Slechts een klein deel van de personen met klinisch gedefinieerde FH had monogene FH. Zowel patiënten met klinisch gedefinieerde FH als monogene FH zijn onderbehandeld en slechts zeer weinigen bereikten LDL-c-streefwaarden zoals aanbevolen in recente ESC/EAS-richtlijnen.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: