Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Alternatieve medicatieschema’s voor HFrEF leiden mogelijk tot minder ziekenhuisopnamen of sterfte

Accelerated and personalized therapy for heart failure with reduced ejection fraction

Literatuur - Shen L, Jhund PS, Docherty KF, et al. - Eur Heart J. 2022 Apr 25;ehac210. doi: 10.1093/eurheartj/ehac210

Introductie en methoden

Achtergrond

De conventionele volgorde van HFrEF-behandelingen is gebaseerd op de chronologische volgorde waarin de studies werden uitgevoerd, met voorzichtige optitratie van elke behandeling [1-3]. Het blijft echter onduidelijk of deze benadering optimaal is, aangezien verschillende medicaties een onafhankelijke en additieve werking hebben en al snel voordeel kunnen opleveren. Deze studie onderzocht of alternatieve behandelschema’s patiëntuitkomsten kunnen verbeteren.

Doel van de studie

De auteurs modelleerden de impact van een snellere optitratie van geneesmiddelen die waren gegeven in een conventionele volgorde of in verschillende andere volgorden op de frequentie van HF-ziekenhuisopname en overlijden.

Methoden

Om de behandeleffecten van 5 levensreddende medicijnen te kunnen schatten, werden gegevens verzameld van 6 RCT’s die waren uitgevoerd bij HFrEF-patiënten: SOLVD-Treatment (enalapril vs. placebo) [4], MERIT-HF (metoprolol vs. placebo) [5], EMPHASIS-HF (eplerenon vs. placebo) [6], PARADIGM-HF (sacubitril/valsartan vs. enalapril) [7], DAPA-HF (dapagliflozine vs. placebo) [8], en een gecombineerd cohort van patiënten die waren gerandomiseerd tot de placeboarm in SOLVD-Treatment en CHARM-Alternative (candesartan vs. placebo) [9]. Aangezien patiënten in dit gecombineerde cohort geen van de 5 farmacologische therapieën kregen, werden zij beschouwd als een ‘behandelingsnaïeve’ HFrEF-populatie; deze dataset werd gebruikt om de incidentie van de uitkomstmaten te bepalen.

De volgende schema’s voor titratie en medicijnvolgorde werden onderzocht:

Uitkomstmaten

In deze studie waren de belangrijkste uitkomstmaten een samengestelde uitkomst van CV sterfte of HF-ziekenhuisopname, en sterfte door alle oorzaken.

Belangrijkste resultaten

Effect van versnelde optitratie van conventioneel medicijnvolgorde

Effect van versnelde optitratie en verandering van medicijnvolgorde

Effect van gelijktijdig starten van twee geneesmiddelen

Conclusie

Modellering van schema’s voor versnelde optitratie en geoptimaliseerde medicijnvolgorde suggereerde dat ten minste 14 overlijdens en 47 HF-ziekenhuisopnamen of CV sterfgevallen per 1000 behandelde HFrEF-patiënten kunnen worden voorkomen in het eerste jaar na aanvang van de therapie in vergelijking met het conventionele schema. Dit wijst erop dat de standaardbehandeling mogelijk niet tot de beste resultaten voor HFrEF-patiënten leidt.

De auteurs stellen dat “als de effecten van onze levensreddende therapieën mechanistisch verschillend, onafhankelijk en complementair zijn, zou de volgorde waarin de geneesmiddelen worden toegevoegd niet moeten afhangen van welke trial het eerst werd uitgevoerd, maar van andere overwegingen, zoals de effectgrootte, de snelheid waarmee het positieve effect optreedt en de tijd die nodig is om de dosis op te voeren tot de beoogde dosering. Deze gedachtegang pleit ook voor de toepassing van zoveel mogelijk doeltreffende therapieën, en wel zo snel mogelijk.”

Redactioneel commentaar

In hun redactioneel commentaar interpreteren Jasper Tromp en Adriaan A. Voors eerst enkele resultaten van Shen et al. De onderzoekers zagen dat maximaal de helft van de vermindering in het aantal events voornamelijk kon worden toegeschreven aan de kortere tijd om de streefdosering te bereiken. Tromp en Voors menen dat dit gedeeltelijk kan verklaren waarom sequenties die starten met medicijnen die minder optitratiestappen hebben (d.w.z. SGLT2i’s of MRA’s), waren geassocieerd met de grootste vermindering van het aantal events.

Nadat ze enkele sterke punten van de studie– het gebruik van twee grote, goed gekarakteriseerde behandelingsnaïeve populaties om het mogelijke aantal verminderde events te schatten en de uitgebreide modellering van verschillende klinisch relevante behandelcombinaties – hebben benadrukt, gaan Tromp en Voors in op de verschillende zwakke punten. Zij wijzen erop dat de auteurs bestcasescenario’s hebben gemodelleerd, maar dat patiënten in de ‘echte wereld’ meestal ouder zijn en meer comorbiditeiten hebben, waardoor de behandeling met HF-medicijnen regelmatig wordt gestopt en het de vraag is of sommige snelle optitratieschema’s realistisch zijn in de klinische praktijk. In de Discussie-paragraaf van hun artikel erkennen Shen en collega’s dat zij verschillende aannames hebben gedaan, onder andere met betrekking tot de mate van therapietrouw. Ook geven ze toe dat de maximale voordelen van de onderzochte geneesmiddelen in de praktijk waarschijnlijk lager zijn. Desalniettemin stellen Tromp en Voors dat deze studie overtuigend bewijs levert voor het gebruik van alternatieve behandelschema’s voor het sneller starten en optitreren van de vier fundamentele medicijnklassen bij patiënten met HFrEF.

Tromp en Voors leggen ook de redenen bloot waarom veel HFrEF-patiënten nog steeds onderbehandeld worden of suboptimale medicatiedoseringen krijgen. Zij denken dat ‘klinische inertie’ en onderwaardering van klinische risico’s een belangrijke rol kunnen spelen. Volgens hen is deze klinische inertie mogelijk slechts een weerspiegeling van onderliggende structurele problemen, zoals hoge eigen bijdragen voor medicatie en personeelstekorten. Zij eindigen hun commentaar met het aandragen van verschillende oplossingen om deze barrières weg te nemen, zoals het verhogen van de verzekeringsdekking voor HF-medicatie en het opzetten van HF-klinieken met gespecialiseerde HF-verpleegkundigen.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op Eur Heart J. Vind het redactioneel commentaar online op Eur Heart J.

Deel deze pagina met collega's en vrienden: