Fysieke activiteit in de ochtend geassocieerd met een verlaagd risico op HVZ
Voldoende fysieke activiteit verlaagt het risico op cardiovasculaire sterfte en verbetert de kwaliteit van leven. Er is echter weinig bekend over de relatie tussen het tijdstip van fysieke activiteit en het risico op HVZ in de algemene bevolking.
Setting your clock: associations between timing of objective physical activity and cardiovascular disease risk in the general populationLiteratuur - Albalak G, Stijntjes M, van Bodegom D, et al. - Eur J Prev Cardiol. 2022 Nov 14:zwac239. doi: 10.1093/eurjpc/zwac239.
Introductie en methoden
Achtergrond
Fysieke activiteit speelt een belangrijke rol in het gezond ouder worden. Voldoende fysieke activiteit verlaagt het risico op cardiovasculaire sterfte en verbetert de kwaliteit van leven [1,2]. Grote bevolkingsonderzoeken hebben laten zien dat er een omgekeerd verband bestaat tussen meer fysieke activiteit en het risico op HVZ [3-8]. Er is echter weinig bekend over de relatie tussen het tijdstip van fysieke activiteit (‘chronoactiviteit’) en het risico op HVZ in de algemene bevolking.
Doel van de studie
Het doel van deze studie was om te onderzoeken wat de relatie is tussen het tijdstip van fysieke activiteit en meerdere HVZ-uitkomsten in de algemene Britse bevolking.
Methoden
De onderzoekers gebruikten gegevens uit de UK Biobank, een grootschalig, prospectief cohortonderzoek onder 502.490 deelnemers van 40-69 jaar uit de algemene Britse bevolking. In de huidige studie werden 86.657 personen (gemiddelde leeftijd: 61,6 jaar; 58% vrouw) geïncludeerd van wie gegevens over dagelijkse fysieke activiteit waren verzameld met behulp van een triaxiale versnellingsmeter gedurende een meetperiode van 7 opeenvolgende dagen. Deelnemers werden geclusterd op basis van hun patroon van fysieke activiteit, gebruikmakend van 24-uursgemiddelden: (a) gemiddeld patroon van fysieke activiteit, dat wil zeggen: fysieke activiteit in de middag (cluster 1); (b) piek van fysieke activiteit in de vroege ochtend (cluster 2); (c) piek van fysieke activiteit in de late ochtend (cluster 3); en (d) piek van fysieke activiteit in de avond (cluster 4).
Uitkomstmaten
De onderzoekers waren geïnteresseerd in meerdere HVZ-uitkomsten: coronairlijden, beroerte (ischemische én hemorragische beroerte) en alleen ischemische beroerte. Aanvullend werden subgroepanalysen uitgevoerd, gebaseerd op geslacht, totale fysieke activiteit en zelfgerapporteerd chronotype. De follow-upduur was 6 jaar.
Belangrijkste resultaten
- Een relatief hoge mate van nachtelijke fysieke activiteit (24:00-6:00 uur) was geassocieerd met een hoger risico op coronairlijden, beroerte en alleen ischemische beroerte, terwijl een relatief hoge mate van fysieke activiteit in de ochtend (8:00-11:00 uur) geassocieerd was met lagere risico’s.
- Deelnemers met een piek van fysieke activiteit in de vroege ochtend (cluster 2; HR: 0,89; 95%BI: 0,80-0,99) of late ochtend (cluster 3; HR: 0,84; 95%BI: 0,77-0,92) hadden een verlaagd risico op coronairlijden, vergeleken met deelnemers met een gemiddeld patroon van fysieke activiteit (cluster 1).
- Deelnemers met een piek van fysieke activiteit in de late ochtend (cluster 3; HR: 0,83; 95%BI: 0,70-0,98) hadden ook een verlaagd risico op beroerte, vergeleken met deelnemers met een gemiddeld patroon van fysieke activiteit (cluster 1).
- Vrouwen in cluster 2 (HR: 0,73; 95%BI: 0,61-0,87) hadden een verlaagd risico op lijden, maar dit gold niet voor mannen in datzelfde cluster (HR: 0,99; 95%BI: 0,87-1,13; P-interactie=0,001); in cluster 3 (P-interactie=0,18) en cluster 4 (P-interactie=0,16) was het risico op coronairlijden vergelijkbaar tussen mannen en vrouwen.
- Er was geen sprake van effectmodificatie door de totale fysieke activiteit en het zelfgerapporteerde chronotype (P-interactie>0,05).
Conclusie
Uit dit prospectieve cohortonderzoek onder 86.657 deelnemers van 40-69 jaar uit de algemene Britse bevolking blijkt dat fysieke activiteit in de ochtend geassocieerd is met een verlaagd risico op HVZ, ongeacht de totale fysieke activiteit.
Referenties
1. Balakumar P, Maung UK, Jagadeesh G. Prevalence and prevention of cardiovascular disease and diabetes mellitus. Pharmacol Res. 2016;113:600-9.
2. Virani SS, Alonso A, Aparicio HJ, et al. Heart disease and stroke statistics-2021 update: a report from the American heart association. Circulation. 2021;143:e254–743.
3. Ramakrishnan R, Doherty A, Smith-Byrne K, et al. Accelerometer measured physical activity and the incidence of cardiovascular disease: evidence from the UK Biobank cohort study. PLoS Med. 2021;18:e1003487.
4. Sattelmair J, Pertman J, Ding EL, et al. Dose response between physical activity and risk of coronary heart disease: a meta-analysis. Circulation. 2011;124:789-95.
5. Piercy KL, Troiano RP, Ballard RM, et al. The physical activity guidelines for Americans. JAMA. 2018;320:2020-8.
6. Shiroma EJ, Lee IM. Physical activity and cardiovascular health: lessons learned from epidemiological studies across age, gender, and race/ethnicity. Circulation. 2010;122: 743-52.
7. Qureshi WT, Alirhayim Z, Blaha MJ, et al. Cardiorespiratory fitness and risk of incident atrial fibrillation: results from the Henry Ford Exercise Testing (FIT) Project. Circulation. 2015;131:1827-34.
8. US Preventive Services Task Force; Grossman DC, Bibbins-Domingo K, Curry SJ, et al. Behavioral counseling to promote a healthful diet and physical activity for cardiovascular disease prevention in adults without cardiovascular risk factors: US Preventative Services Task Force recommendation statement. JAMA. 2017;318:167-74.