Frequentie-adaptieve atriale stimulatie leidt niet tot verbetering in inspanningsprestatie bij HFpEF
Nieuws - 7 mrt. 2023Rate-Adaptive Atrial Pacing for Heart Failure with preserved Ejection Fraction: The RAPID-HF trial
Gepresenteerd op het ACC.23 door: Barry Borlaug - Rochester, MN, VS
Introductie en methoden
Patiënten met HFpEF hebben vaak een verminderde hartfrequentie tijdens inspanning, wat gepaard gaat met een verminderde aerobe capaciteit. Het is niet duidelijk of herstel van de inspanningshartfrequentie met atriale stimulatie gunstig en veilig is in deze populatie. In de RAPID-HF (Rate-Adaptive Atrial Pacing In Diastolic Heart Failure) studie werd onderzocht of implantatie van een pacemaker om de inspanningshartfrequentie te verhogen d.m.v frequentie-adaptieve atriale stimulatie de inspanningsprestatie kan verbeteren bij HFpEF-patiënten met chronotropische incompetentie (d.w.z.: onvermogen om de verwachte piekhartslag te bereiken).
De RAPID-HF-studie was een monocentrische, dubbelblinde cross-over-RCT waarin 29 patiënten met symptomatisch HFpEF (LVEF ≥40%) en chronotropische incompetentie (zoals gedefinieerd door een lage hartslagreserve) een pacemakerimplantatie ondergingen. Na een herstelperiode van 4 weken werden zij gerandomiseerd naar atriale responsieve stimulatie of geen stimulatie gedurende 4 weken, gevolgd door een uitwasperiode van 4 weken. Daarna werden zij gedurende nog eens 4 weken overgezet naar de andere studiearm.
De primaire uitkomstmaat was zuurstofverbruik op de anaerobe drempel (VO2,AT). Secundaire uitkomstmaten waren piek-VO2, ventilatie-efficiëntie (VE/VCO2-helling), door de patiënt gerapporteerde gezondheidsstatus zoals beoordeeld met de Kansas City Cardiomyopathy Questionnaire Overall Summary Score (KCCQ-OSS), NT-proBNP-waarde en veiligheid.
Belangrijkste resultaten
- Zonder stimulatie was zowel de piek-VO2 (r=0,51; P=0,006) als de VO2,AT (r=0,46; P=0,02) gecorreleerd met de piekhartfrequentie tijdens inspanning.
- Atriale stimulatie verhoogde de hartfrequentie tijdens submaximale en piekinspanning vergeleken met geen stimulatie (beide P<0,0001). Er was echter geen significant verschil tussen de periodes met en zonder atriale stimulatie in VO2,AT (absoluut verschil: +0,3 ml/kg per min; 95%BI: -0,5 tot 1,0; P=0,46), piek-VO2 (+0. 4 ml/kg per min; 95%BI: -0,4 tot 1,2; P=0,27), VE/VCO2-helling (+0,5; 95%BI: -0,6 tot 1,6; P=0,34), KCCQ-OSS (-0,9; 95%BI: -11,0 tot 9,3; P=0,86) of NT-proBNP-waarde (+53 pg/ml; 95%BI: -117 tot 221; P=0,53).
- Ondanks de hartfrequentieverhoging had atriale stimulatie geen effect op de cardiale output bij piekinspanning (-0,7 l/min; 95%BI: -1,7 tot 0,3; P=0,14). Dit was gerelateerd aan een afname van het piekslagvolume tijdens inspanning (-24 ml; 95%BI: -43 tot -5; P=0,02).
- Bij 6 van de 29 patiënten (21%) werden nadelige events waargenomen die geacht werden verband te houden met het pacemakerapparaat; voor 1 ernstig nadelig event (pericardiale effusie) werd beoordeeld dat dit verband hield met de pacemakerimplantatie. Mineure nadelige events deden zich voor bij 8 patiënten (28%) tijdens de periode zonder stimulatie en bij 7 (24%) tijdens de periode met stimulatie .
Conclusie
Bij 29 HFpEF-patiënten met chronotropische incompetentie leidde frequentie-adaptieve atriale stimulatie niet tot verbetering van de inspanningsprestatie of gezondheidsstatus. Bovendien was pacemakerimplantatie geassocieerd met meer nadelige events.
-Onze berichtgeving is gebaseerd op de op het ACC.23 verstrekte informatie-
De resultaten van deze studie werden gelijktijdig gepubliceerd in JAMA .
Deel deze pagina met collega's en vrienden: