Patiënten met obesitas krijgen vaker optimale richtlijngestuurde medische therapieën bij HFrEF
Use of and association between heart failure pharmacological treatments and outcomes in obese versus non-obese patients with heart failure with reduced ejection fraction: data from the Swedish Heart Failure Registry
Literatuur - Cappelletto C, Stolfo D, Orsini N, et al. - Eur J Heart Fail. 2023 Feb 13. doi: 10.1002/ejhf.2795.Introductie en methoden
Achtergrond
Ongeveer 40% van de patiënten met HFrEF heeft obesitas (BMI ≥ 30 kg/m²) [1]. Desondanks is deze patiëntenpopulatie ondervertegenwoordigd in RCT’s bij patiënten met HFrEF. Register-gebaseerde studies in grote HF-cohorten kunnen meer duidelijkheid geven wat de effecten zijn van richtlijngerichte medische therapieën (guideline-directed medical therapies, GDMT) bij patiënten met HF met en zonder obesitas.
Doel van de studie
Deze studie onderzocht het gebruik en dosering van GDMT en de geassocieerde uitkomsten bij patiënten met HFrEF met en zonder obesitas.
-
Methoden
Patiënten van het Zweedse HF-register (SwedeHF) met HFrEF, <6 maanden na HF-diagnose en met beschikbare BMI-data werden geïncludeerd in deze studie. Dit waren 16.116 patiënten (73% man) met registraties van 10 mei 2000 tot en met 31 december 2019. 12.171 patiënten (76%) hadden geen obesitas en 3.945 patiënten (24%) hadden obesitas. Patiënten met obesitas waren jonger dan patiënten zonder obesitas (gemiddeld 71 vs. 77 jaar oud). GDMT voor HFrEF omvatte destijds RASi/ARNI, bètablokkers, MRA's en een combinatie van RASi/ARNI, bètablokkers en MRA's (aangeduid als drievoudige therapie). SGLT2-remmers werden niet geïncludeerd omdat dit na de data-collectie werd geïntroduceerd als GDMT voor HFrEF. De mediane follow-upperiode was 2,21 jaar (IQR 0-17).
Uitkomstmaten
De primaire uitkomstmaat was 5-jaar sterfte door alle oorzaken. Secundaire uitkomstmaten waren 5-jaar cardiovasculaire sterfte en 5-jaar eerste HF-ziekenhuisopname.
Belangrijkste resultaten
Gebruik van GDMT
- Obesitas was onafhankelijk geassocieerd met het gebruik van RASi/ARNI (OR: 1,21; 95%BI: 1,05-1,39; P=0,008), bètablokker (OR: 1,28; 95%BI: 1,09-1,50; P=0,002), MRA (OR: 1,29; 95%BI: 1,19-1,40; P=0,001), en drievoudige therapie (OR: 1,30; 95%BI: 1,19-1,42; P<0.001).
- Obesitas was ook onafhankelijk geassocieerd met het bereiken van ≥100% TD voor alle medische behandelingen (RASi/ARNI (OR: 1,21; 95% BI: 1,11-1,32; P<0.001), bètablokker (OR: 1,41; 95%BI: 1,30-1,54; P<0,001), MRA (OR: 1,52; 95%BI: 1,27-1,81; P<0.001), en drievoudige therapie (OR: 2,25; 95%BI: 1,66-3,05; P<0.001).
Uitkomstmaten
- De incidentie van sterfte door alle oorzaken was 47% bij patiënten met obesitas vs. 62% bij patiënten zonder obesitas. De incidentie van cardiovasculaire sterfte was 30% bij patiënten met obesitas en 42% bij patiënten zonder obesitas. De incidentie van HF-ziekenhuisopname was vergelijkbaar in beide patiëntengroepen (beide 44%).
- Het gebruik van RASi/ARNI was geassocieerd met een lager risico op sterfte door alle oorzaken (aangepaste HR: 0,70; 95%BI: 0,61-0,80, bij patiënten met obesitas vs. aangepaste HR: 0,78; 95%BI: 0,73-0,84; P voor interactie=0,115, voor patiënten met obesitas) en cardiovasculaire sterfte (aangepaste HR: 0,65; 95%BI: 0,55-0,77, voor patiënten met obesitas vs. aangepaste HR: 0,77; 95%CI: 0,72-0,85, P voor interactie=0.060), ongeacht obesitas. HF-ziekenhuisopname was lager bij RASi/ARNI-behandelde patiënten in de totale onderzoekspopulatie, maar een significant lager risico op HF-ziekenhuisopname werd alleen gedetecteerd bij patiënten met obesitas (aangepaste HR: 0,78; 95%BI: 0,66-0,92) en niet bij patiënten zonder obesitas (aangepaste HR: 0,94; 95%BI: 0,86-1,03; P voor interactie=0,034).
- Concurrerende risicoanalyse toonde aan dat het lagere risico geassocieerd met RASi/ARNI voor cardiovasculaire sterfte (concurrerende uitkomst: niet-cardiovasculaire sterfte) groter was bij patiënten met obesitas (gecorrigeerde sub-HR: 0,70; 95%BI: 0,60-0,82) in vergelijking met patiënten zonder obesitas (gecorrigeerde sub-HR: 0,84; 95%BI: 0,78-0,91; P voor interactie=0,033). Verder toonde de concurrerende risicoanalyse aan dat er geen interactie was tussen obesitas en RASi/ARNI voor HF-ziekenhuisopname (concurrerende uitkomst: sterfte door alle oorzaken).
- Het gebruik van bètablokkers was geassocieerd met en lager risico op sterfte door alle oorzaken (aangepaste HR: 0,87; 95%BI: 0,81-0,95; P<0,001) en cardiovasculaire sterfte (aangepaste HR: 0,84; 95%CI: 0,76-0,93; P<0,001), maar niet op HF-ziekenhuisopname (aangepaste HR: 0,93; 95%CI: 0,84-1,02; P=0,127). Er was geen verschil tussen deze uitkomsten tussen patiënten met en zonder obesitas. Verder toonde de concurrerende risicoanalyse aan dat er geen interactie was tussen bètablokkers en cardiovasculaire sterfte of HF-ziekenhuisopnames met obesitas.
- Er was geen verband tussen RASi/ARNI of bètablokker met het risico op sterfte door alle oorzaken, cardiovasculaire sterfte en HF-ziekenhuisopname wanneer BMI werd geanalyseerd als een continue variabele.
Conclusie
Patiënten met HFrEF en met obesitas kregen vaker GDMT en met hogere doseringen, zelfs na correctie voor factoren die rekening houden met tolerantie. Dit suggereert dat het waargenomen tolerantieprobleem, maar niet noodzakelijk het werkelijke tolerantieprobleem, GDMT-gebruik beperkt bij een deel van de patiënten met HFrEF.
RASi/ARNI en bètablokkers waren geassocieerd met lagere sterfte, ongeacht obesitas. In de concurrerende risicoanalyse was de associatie van RASi/ARNI met een lager risico op cardiovasculaire sterfte groter bij patiënten met obesitas. Bovendien was RASi/ARNI geassocieerd met een lager risico op HF-ziekenhuisopname bij patiënten met obesitas in vergelijking met patiënten zonder obesitas.
De auteurs benadrukken dat “onze resultaten sluiten een andere effectiviteit van HF-behandelingen bij patiënten met obesitas versus zonder obesitas niet volledig uit, maar vertegenwoordigen een oproep voor meer en gerichter onderzoek waarbij bijvoorbeeld obesitas wordt bepaald met nauwkeurigere parameters (metingen van vetweefselverdeling, taille-heupverhouding, etc.) en een adequatere onderzoeksopzet, bijvoorbeeld gestratificeerde randomisatie volgens obesitas in RCT's.”.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: