Systematisch overzicht van ATTR: cardiale amyloïdose, overleving en effecten van behandeling
Prevalence and clinical outcomes of transthyretin amyloidosis: a systematic review and meta-analysis
Literatuur - Antonopoulos AS, Panagiotopoulos I, Kouroutzoglou A, et al. - Eur J Heart Fail. 2022 Sep;24(9):1677-1696. doi: 10.1002/ejhf.2589Introductie en methoden
Achtergrond
Bij transthyretine-gemedieerde (ATTR) amyloïdose kan instabiliteit van het TTR-eiwit als gevolg van genetische of degeneratieve factoren leiden tot afzetting van TTR-monomeren in vitale organen zoals het hart [1]. Momenteel ontbreken systematische gegevens over de prevalentie en de klinische uitkomsten van deze ziekte.
Doel van de studie
De studie had een drieledig doel: (1) meer inzicht verkrijgen in de prevalentie van cardiale amyloïdose in verschillende patiëntensubgroepen, (2) overlevingsschattingen geven voor wild-type ATTR (wtATTR) en verschillende genotypes van erfelijke ATTR (hereditary ATTR, hATTR) en (3) de effecten van nieuwe ATTR-geneesmiddelen op het natuurlijk beloop van de ziekte onderzoeken.
/Methoden//
De auteurs voerden een systematische review uit van de literatuur die was gepubliceerd in MEDLINE vóór 31 december 2021 om de prevalentie van cardiale amyloïdose en sterfte door alle oorzaken (na 1, 2 en 5 jaar) bij ATTR-patiënten te onderzoeken. In totaal werden 62 studies (n=277.882 patiënten) geïdentificeerd die de prevalentie van cardiale amyloïdose rapporteerden. Gegevens over ATTR-mortaliteit werden verzameld uit 95 studies (n=18.238 ATTR-patiënten). Er werden subgroepanalyses uitgevoerd voor ATTR-subtype, hATTR-genotypes en behandelsubgroepen.
Belangrijkste resultaten
Cardiale amyloïdose
- De prevalentie van cardiale amyloïdose was hoog bij patiënten met klinische aanwijzingen voor deze aandoening (17-71%) en bij dragers van een TTR-mutatie (3-85%).
- De prevalentie was ook hoog bij patiënten met onverklaarde LV-hypertrofie of een hypertrofischecardiomyopathie-fenotype (2-34%), patiënten met HFpEF (14-29%) en ouderen met aortastenose (13%).
- De statistische heterogeniteit tussen de studies was hoog (I²=98%; P<0,0001).
Klinische uitkomsten
- Vergeleken met patiënten met hATTR waren patiënten met wtATTR ouder (gemiddelde leeftijd: 67,1 vs. 77,1 jaar; Q=42,1; P=7 × 10⁻¹⁰) en vaker man (Q=88,9; P=5 × 10⁻²⁰ ).
- De gepoolde schatting van de 2-jaarsoverleving voor het natuurlijke ziektebeloop was 73,3% (95%BI: 70,9-75,7%), die wel varieerde tussen landen (61-85%; Q=68,56; P=3,5 × 10⁻⁹ ). De statistische heterogeniteit tussen studies was hoog (I2=97%; P<0,01) en verdween niet na subgroepanalyse per land of continent.
- De gepoolde geschatte 2-jaarsoverleving was 70,4% (95%BI: 66,9-73,9%) voor ATTR zonder subtypespecificatie, 76,0% (95%BI: 73,0-78,9%) voor wtATTR en 77,2% (95%BI: 74,0-80,4%) voor hATTR.
- Ondanks dat wtATTR-patiënten ouder waren, was het wtATTR-subtype onafhankelijk geassocieerd met hogere overlevingskansen vergeleken met het hATTR-subtype na 1 jaar (z=2,291; P=0,022) en na 2 jaar (z=2,650; P=0,008) in een meta-regressieanalyse gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en omvang van de studie.
- De incidentie van sterfte door alle oorzaken na 2 en 5 jaar was hoger bij patiënten met een ‘cardiale’ hATTR-mutatie (d.w.z.: Val122Ile en Thr60Ala) en lager bij patiënten met een Val30Met-mutatie vergeleken met wtATTR-patiënten (beide P=10⁻¹⁵).
Effect van behandeling
- Vergeleken met het natuurlijke ziektebeloop (d.w.z.: patiënten die ondersteunende standaardzorg of symptomatische behandeling voor HF kregen) was de overleving hoger bij patiënten die werden behandeld met nieuwe ATTR-medicatie (tafamidis of patisiran) zowel na 2 jaar (72,4%; 95%BI: 69,8-74,9% vs. 79,9%; 95%BI: 74,4-85,3%; P<0,05) als na 5 jaar (45,8%; 95%BI: 41,5-50,1% vs. 64,0%; 95%BI: 50,1-78,0%; P<0,05).
Conclusie
Uit deze systematische literatuurstudie bleek dat de prevalentie van cardiale amyloïdose hoog was bij patiënten met onverklaarde LV-hypertrofie of een hypertrofischecardiomyopathie-fenotype, HFpEF-patiënten en ouderen met aortastenose. Het wtATTR-subtype was geassocieerd met een langere overleving vergeleken met het hATTR-subtype, hoewel de totale sterfte lager was bij hATTR-patiënten met een Val30Met-mutatie (die geassocieerd is met een vroeg begin van de ziekte en late cardiale betrokkenheid). Het overlevingspercentage was ook hoger bij patiënten die nieuwe ATTR-medicatie kregen in vergelijking met het natuurlijke ziekteverloop.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: