Welke HF-medicatie is superieur in HFmrEF?
The impact of heart failure therapy in patients with mildly reduced ejection fraction: a network meta-analysis
Literatuur - Leite M, Sampaio F, Saraiva FA, et al. - ESC Heart Fail. 2023 Mar 10 [Online ahead of print]. doi: 10.1002/ehf2.14284Introductie en methoden
Achtergrond
Volgens de ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic HF uit 2021 kan farmacologische behandeling die wordt aanbevolen voor HFrEF-patiënten, ook worden overwogen voor patiënten met HFmrEF [1]. In feite beveelt de AHA/ACC/HFSA Guideline for the Management of HF uit 2022 behandeling met een SGLT2-remmer aan voor HFmrEF [2]. Aangezien echter geen RCT’s zijn uitgevoerd bij uitsluitend HFmrEF-patiënten, wordt de behandeling van deze patiëntengroep als een grijs gebied beschouwd [3].
Doel van de studie
De auteurs voerden een netwerkmeta-analyse uit om de effecten van verschillende farmacologische HF-behandelingen op cardiovasculaire uitkomsten bij HFmrEF-patiënten te vergelijken.
Methoden
Voor deze random-effects-netwerkmeta-analyse met zowel directe als indirecte vergelijkingen werd een literatuuronderzoek uitgevoerd naar studies waarin de werkzaamheid van MRA, ARNI, RAAS-remmer (ARB/ACE -remmer), SGLT2-remmer en bètablokker (BB) werd geëvalueerd bij patiënten met chronisch HF en een LVEF van 40-49%. In totaal werden 4 subgroepanalyses van 6 RCT’s, 1 analyse van individuele patiëntengegevens van 11 RCT’s naar BB-behandeling en 1 gepoolde meta-analyse op patiëntniveau van 2 RCT’s geïncludeerd (n=7966).
Uitkomstmaten
De primaire uitkomstmaat was een samengestelde uitkomst van cardiovasculaire sterfte of HF-ziekenhuisopname. Andere uitkomstmaten waren de afzonderlijke componenten van de primaire uitkomstmaat (d.w.z.: HF-ziekenhuisopname en cardiovasculaire sterfte).
Belangrijkste resultaten
Cardiovasculaire sterfte of HF-ziekenhuisopname
- Alleen behandeling met een SGLT2-remmer verminderde het risico op de primaire uitkomstmaat vergeleken met placebo (HR: 0,81, 95%BI: 0,67-0,98), terwijl MRA, ARNI, RAAS-remmer en BB niet tot een statistisch significant verschil leidden.
- Geen van de vergelijkingen tussen geneesmiddelen leverde significante resultaten op, hoewel er wel een trend naar superioriteit was voor ARNI, MRA en SGLT2-remmer.
HF-ziekenhuisopname
- Alle geneesmiddelen leken het risico op HF-ziekenhuisopname te verminderen, met significante resultaten ten opzichte van placebo voor ARNI (HR: 0,60; 95%BI: 0,39-0,92), SGLT2-remmer (HR: 0,74; 95%BI: 0,59-0,93) en RAAS-remmer (HR: 0,72; 95%BI: 0,53-0,98).
- ARNI leek een groter risicoverlagend effect te hebben dan de andere geneesmiddelklassen, maar geen van de vergelijkingen tussen geneesmiddelen was significant.
Cardiovasculaire sterfte
- Van de 5 geneesmiddelklassen verminderde alleen BB het risico op cardiovasculaire sterfte vergeleken met placebo (HR: 0,48, 95%BI: 0,24-0,95).
- In geen van de vergelijkingen tussen geneesmiddelen werden significante verschillen gezien.
Conclusie
In deze netwerkmeta-analyse van HFmrEF-patiënten resulteerde behandeling met een SGLT2-remmer in een significante verlaging van het risico op cardiovasculaire sterfte of HF-ziekenhuisopname met 19% vergeleken met placebo, terwijl andere HF-medicijnen (MRA, ARNI, RAAS-remmer en BB) een niet-significante trend naar risicovermindering vertoonden. Vergeleken met placebo verminderden ARNI, SGLT2-remmer en RAAS-remmer het risico op HF-ziekenhuisopname, terwijl BB het risico op cardiovasculaire sterfte verminderde. Vergelijkingen tussen geneesmiddelen toonden geen significante superioriteit van een bepaalde geneesmiddelklasse.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: