Effect van ijzercarboxymaltose voor ijzertekort bij acuut HF naar hemoglobinewaarde
Association Between Hemoglobin Levels and Efficacy of Intravenous Ferric Carboxymaltose in Patients With Acute Heart Failure and Iron Deficiency: An AFFIRM-AHF Subgroup Analysis
Literatuur - Filippatos G, Ponikowski P, Farmakis D, et al. - Circulation. 2023 Apr 13 [Online ahead of print]. doi: 10.1161/CIRCULATIONAHA.122.060757Introductie en methoden
Achtergrond
Bij HF-patiënten is zowel ijzertekort als anemie in verband gebracht met een verhoogd risico op ziekenhuisopname en sterfte [1-7]. Interessant is dat bij patiënten met chronisch HF de hemoglobinewaarde bij aanvang van de studie geen invloed heeft op de prognostische rol van ijzerdeficiëntie en de gunstige effecten van behandeling met ijzer(III)carboxymaltose (ferric carboxymaltose, FCM) [1,4,8,9]. De rol van ijzertekort en de behandeling ervan in relatie tot de hemoglobinewaarde moet nog worden opgehelderd bij patiënten met recente acuut HF (AHF), een populatie met meer morbiditeit en mortaliteit dan een populatie met chronisch HF.
De AFFIRM-AHF-studie toonde onlangs dat behandeling met intraveneus FCM het risico op HF-ziekenhuisopname verminderde en de kwaliteit van leven (quality of life, QoL) verbeterde in vergelijking met placebo bij patiënten met ijzerdeficiëntie die waren gestabiliseerd na een AHF-episode [10]. FCM had echter geen significant effect op de samengestelde primaire uitkomstmaat van HF-ziekenhuisopname en cardiovasculaire sterfte.
Doel van de studie
In een vooraf gespecificeerde verkennende subgroepanalyse van de AFFIRM-AHF-studie onderzochten de auteurs het effect van intraveneus FCM vergeleken met placebo op klinische uitkomsten en QoL-uitkomsten bij patiënten met een ijzertekort en een baselinehemoglobinewaarde <12 g/dl versus ≥12 g/dl na stabilisatie volgend op een AHF-episode.
Methoden
De AFFIRM-AHF-studie was een internationale, multicentrische, dubbelblinde, placebogecontroleerde fase 4-RCT waarin 1108 patiënten die in het ziekenhuis waren opgenomen met typische klachten en symptomen van AHF en die LVEF<50% en een gelijktijdig ijzertekort hadden, werden gerandomiseerd naar intraveneus FCM of placebo, toegediend kort voor ontslag uit het ziekenhuis tot maximaal 24 weken daarna. Een ijzertekort werd gedefinieerd als serumferritine <100 μg/l, of serumferritine 100-299 μg/l met transferrineverzadiging (transferrin saturation, TSAT) <20%. Patiënten met hemoglobine >15 g/dl werden uitgesloten van studiedeelname.
In deze subgroepanalyse werden 1107 patiënten met een hemoglobinemeting bij studieaanvang geïncludeerd: 464 patiënten in de subgroep met een lage hemoglobinewaarde (d.w.z.: <12 g/dl; 228 behandeld met FCM en 236 met placebo) en 643 in de subgroep met een normale hemoglobinewaarde (d.w.z.: ≥12 g/dl; 329 behandeld met FCM en 314 met placebo).
Uitkomstmaten
De primaire uitkomstmaat was een samengestelde uitkomst van totaal aantal HF-ziekenhuisopnamen en cardiovasculaire sterfte tot 52 weken. Secundaire uitkomstmaten waren een samengestelde uitkomst van totaal aantal cardiovasculaire ziekenhuisopnamen en cardiovasculaire sterfte; tijd tot cardiovasculaire sterfte; totaal aantal HF-ziekenhuisopnamen; tijd tot eerste HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte; en verloren dagen door HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte.
Overige uitkomstmaten waren onder andere veranderingen in ziektespecifieke QoL beoordeeld met de Kansas City Cardiomyopathy Questionnaire bestaande uit 12 items (KCCQ-12), de hemoglobine-, serumferritine- en TSAT-waarden en nadelige events.
Belangrijkste resultaten
Primaire en secundaire uitkomstmaten
- In de subgroep met een lage hemoglobinewaarde was de jaarlijkse incidentie van de primaire uitkomstmaat 71,1 per 100 patiëntjaren voor patiënten die waren behandeld met FCM en 73,6 per 100 patiëntjaren voor degenen die placebo kregen (incidentieratio: 0,97; 95%BI: 0,66-1,41). In de subgroep met een normale hemoglobinewaarde was deze incidentie respectievelijk 48,5 en 72,9 per 100 patiëntjaren (incidentieratio: 0,67; 95%BI: 0,48-0,93).
- Er werd geen significante interactie tussen de hemoglobinesubgroep en het behandeleffect waargenomen voor de primaire uitkomstmaat (P voor interactie=0,15).
- Voor de secundaire uitkomstmaten waren er ook geen verschillen in de jaarlijkse incidentie tussen patiënten behandeld met FCM of placebo binnen de 2 hemoglobinesubgroepen, noch waren er significante interacties tussen de hemoglobinesubgroep en het behandeleffect.
- Post-hocgevoeligheidsanalyses waarvoor gebruik werd gemaakt van de definitie voor anemie van de Wereldgezondheidsorganisatie (hemoglobine<12 g/dl voor vrouwen en <13 g/dl voor mannen) leverden soortgelijke resultaten op als de hoofdanalyse; dat gold eveneens voor de vooraf gedefinieerde gevoeligheidsanalyses met data die waren verzameld vóór het uitbreken van de COVID-19-pandemie.
Overige uitkomsten
- Aangepaste gemiddelde veranderingen ten opzichte van de baselinewaarde in de overall summary score (OSS) en clinical summary score (CSS) van de KCCQ-12 waren numeriek groter bij met FCM behandelde patiënten dan bij placebobehandelde patiënten tussen week 2 en 52 in de subgroep met een normale hemoglobinewaarde (waarbij statistische significantie werd bereikt na 4 en 6 weken (OSS en CSS) en 12 (alleen OSS)) en tussen week 6 en 24 in de subgroep met een lage hemoglobinewaarde (geen statistische significantie).
- Significant grotere gemiddelde veranderingen ten opzichte van de baselinewaarde in de hemoglobine-, serumferritine- en TSAT-waarden werden gezien met FCM versus placebo tussen week 6 en 52 in zowel de lage- als de normale-hemoglobinesubgroep (alle P≤0,05).
- In beide hemoglobinesubgroepen werd een vergelijkbare incidentie van behandelingbehoevende nadelige events waargenomen in de FCM- en placeboarm (variërend van 62% tot 68%), die leidden tot voortijdige stopzetting van studiedeelname bij ongeveer 20% van de patiënten (lage-hemoglobinesubgroep) en bij circa 16% van de patiënten (normale-hemoglobinesubgroep).
Conclusie
In deze vooraf gespecificeerde verkennende subgroepanalyse van de AFFIRM-AHF-studie bij patiënten met een ijzertekort die waren gestabiliseerd na een AHF-episode, werd geen significante interactie tussen hemoglobinesubgroep (<12 vs. ≥12 g/dl) en het effect van behandeling met intraveneus FCM versus placebo waargenomen voor de samengestelde primaire uitkomstmaat van HF-ziekenhuisopname en cardiovasculaire sterfte of een van de gerelateerde secundaire uitkomstmaten. FCM verbeterde verschillende ijzerparameters na verloop van tijd in beide hemoglobinesubgroepen en in de groep met een normale hemoglobinewaarde ook de QoL in de tweede maand.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: