Hoge Lp(a)-waarde geassocieerd met verhoogd risico op perifere vaatziekten
Lipoprotein(a) and Risks of Peripheral Artery Disease, Abdominal Aortic Aneurysm, and Major Adverse Limb Events
Literatuur - Thomas PE, Vedel-Krogh S, Nielsen SF, et al. - J Am Coll Cardiol. 2023 Dec 12;82(24):2265-2276. doi: 10.1016/j.jacc.2023.10.009Introductie en methoden
Achtergrond
De relatie van Lp(a) met het risico op coronaire hartziekte en aortaklepstenose is goed beschreven in populaties voor primaire of secundaire preventie. Onderzoeksgegevens, vooral die van studies onder de algemene bevolking, zijn echter schaars voor perifeer arterieel vaatlijden (PAV) en abdominaal aorta-aneurysma (AAA). Tegelijkertijd zijn de huidige behandelopties voor PAV in een laat stadium en AAA beperkt tot chirurgische ingrepen, met de bijbehorende gezondheidszorgkosten en morbiditeit [1,2].
Doel van de studie
De auteurs onderzochten de associatie van een hoge Lp(a)-plasmawaarde en overeenkomstige LPA-risicogenotypen met het risico op PAV, AAA en major adverse limb events (MALE).
Methoden
Gegevens werden verzameld voor 108.446 personen van de Copenhagen General Population Study, een Deens, hedendaags, prospectief cohortonderzoek. Lp(a) metingen waren beschikbaar voor 70.317 personen. Het risico op MALE werd ook beoordeeld bij 901 personen met PAV bij aanvang van de studie met behulp van gegevens van de historische Copenhagen City Heart Study.
Uitkomstmaten
De uitkomstmaten waren in het ziekenhuis gediagnosticeerde PAV (en/of amputatie van de onderste extremiteit) en AAA, evenals MALE. De laatste werd gedefinieerd als trombectomie, bypassoperatie, stenting van slagaders in de onderste extremiteit, ballonangioplastiek, medicamenteuze ballonangioplastiek, trombolyse, atherectomie of amputatie van de onderste extremiteit.
Belangrijkste resultaten
Risico op perifeer arterieel vaatlijden en abdominaal aorta-aneurysma
- Een hogere Lp(a)-waarde was geassocieerd met een stapsgewijze toename van het risico op in het ziekenhuis gediagnosticeerde PAV en AAA (beide P voor trend<0,001).
- Uit observationele analyses bleek dat voor personen met een Lp(a)-waarde in het ≥99e percentiel (≥143 mg/dl; ≥307 nmol/l) versus <50e percentiel (≤9 mg/dl; ≤17 nmol/l), de multivariabel-gecorrigeerde HR voor PAV 2,99 was (95%BI: 2,09-4,30) en die voor AAA 2,22 (95%BI: 1,21-4,07).
- Genetische analyses toonden ook verhoogde risico’s op PAV en AAA bij personen met een aantal herhalingen van het LPA-Kringle IV type 2 in het ≤5e percentiel (vs. >50e percentiel) en bij dragers van LPA-rs3798220 of LPA-rs10455872 (vs. niet-dragers).
- Per 50 mg/dl (105 nmol/l) genetisch hogere Lp(a) was de voor geslacht en leeftijd gecorrigeerde causale risicoratio 1,39 (95%BI: 1,24-1,56) voor PAV en 1,21 (95%BI: 1,01-1,44) voor AAA. Deze causale risicoschattingen kwamen overeen met de observationele HR’s van respectievelijk 1,33 (95%BI: 1,24-1,43) en 1,27 (95%BI: 1,15-1,41).
- Voor personen met een Lp(a)-waarde in het >50e percentiel (>9 mg/dl; >17 nmol/l) was het aan de populatie toe te schrijven risico (d.w.z.: het percentage events dat wordt toegeschreven aan deze Lp(a)-percentieldrempelwaarde) 12% voor PAV en 15% voor AAA.
- De absolute 10-jaarsrisico’s op PAV en AAA namen toe met een hogere leeftijd en met een hogere Lp(a)-waarde bij zowel mannen als vrouwen en bij rokers en niet-rokers. Bijvoorbeeld: het absolute 10-jaarsrisico op PAV bij een vrouwelijke roker van 70-79 jaar met een Lp(a)-waarde in het <50e percentiel was 8%, en 21% als ze een Lp(a)-waarde in het ≥99e percentiel had. Dezelfde 10-jaarsrisico’s bij een mannelijke roker van 70-79 jaar waren respectievelijk 11% en 29%. Voor AAA waren de overeenkomstige risico’s respectievelijk 2% en 4% bij vrouwen en respectievelijk 5% en 12% bij mannen.
Risico op major adverse limb events
- Bij personen met PAV bij studieaanvang was een hogere Lp(a)-waarde geassocieerd met een verhoogd risico op MALE (P voor trend in gecombineerde Kopenhaagse studies=0,006).
- Onder personen met PAV bij studieaanvang was de multivariabel-gecorrigeerde incidentieratio voor MALE bij degenen met Lp(a) ≥99e versus <50e percentiel 3,04 (95%BI: 1,55-5,98) in de gecombineerde Kopenhaagse studies.
Conclusie
In deze gecombineerde studies onder de Deense algemene bevolking waren een hoge Lp(a)-waarde en overeenkomstige LPA-risicogenotypen geassocieerd met een 2-3 keer verhoogd risico op PAV en AAA. Volgens de auteurs “geeft de inclusie van LPA-genotypen een sterk argument voor causaliteit”. Ook was een hoge Lp(a)-waarde geassocieerd met een 3 keer hoger risico op MALE bij personen met vastgestelde PAV.
De absolute 10-jaarsrisicoschattingen die de auteurs gaven voor PAV en AAA per Lp(a)-waarde “kunnen, naast verbeterde risicostratificatie, mogelijkheden bieden voor preventie gezien de toekomstige Lp(a)-verlagende therapie die momenteel in klinische fase III-studies wordt onderzocht”.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: