Cardiovasculaire Geneeskunde.nl

Integratie van genetisch risico in klinisch-risico-instrument verbetert voorspelling van HVZ-risico

Integration of a polygenic score into guideline-recommended prediction of cardiovascular disease

Literatuur - Li L, Pang S, Starnecker FS, et al. - Eur Heart J. 2024 Mar 29:ehae048 [Online ahead of print]. doi: 10.1093/eurheartj/ehae048

Introductie en methoden

Achtergrond

Instrumenten om het risico op HVZ te voorspellen die door richtlijnen worden aanbevolen, zoals SCORE2, zijn gebaseerd op vastgestelde risicofactoren en worden gebruikt om het absolute klinische risico in te schatten [1-3]. Polygene risicoscores (PRS’en) daarentegen rapporteren het relatieve genetische risico in verhouding tot het gemiddelde van een bepaalde populatie, maar de ESC en ACC/AHA bevelen het gebruik van een PRS op dit moment niet aan [1,2]. Het is onbekend hoe een PRS het beste kan worden geïntegreerd in door richtlijnen aanbevolen instrumenten om het HVZ-risico te bepalen.

Doel van de studie

De auteurs onderzochten (1) of een factor die het relatieve genetische risico meet (PRS-factor) een constant relatief risico kan geven over het gehele spectrum van het klinische risico en (2) of toepassing van de PRS-factor de precisie van risicovoorspelling op een klinisch zinvolle manier kan vergroten voor personen met een gemiddeld HVZ-risico zoals geschat met klinisch-risicobeoordelingsinstrumenten.

Methoden

De PRS voor coronairlijden werd berekend voor 432.981 UK Biobank-deelnemers in de leeftijd van 40-69 jaar op basis van gegevens op individueel niveau over genotype, fenotype en gezondheidsgerelateerde informatie. Om de PRS-factor te kunnen schatten, werden deelnemers gelijkmatig verdeeld in decielen (10 groepen) op basis van de PRS-verdeling. Binnen elk PRS-deciel werden de relatieve genetische risico’s (oddsratio’s [OR’s]) voor HVZ (d.w.z.: coronairlijden of beroerte) – aangeduid als de PRS-factor – berekend door ze te vergelijken met de referentiegroep (dit was een combinatie van het vijfde en zesde deciel). De PRS-factor werd vergeleken in het gehele cohort en in subgroepen die het spectrum van het klinische risico vertegenwoordigden.

Om het door SCORE2-voorspelde klinische risico te berekenen, werden de fenotypegegevens uit de UK Biobank gekoppeld aan de referentietabel van een laag-risicogebied. Om de consistentie van klinisch-risicobeoordelingsinstrumenten te testen, werd ook de QRESEARCH risk estimator version 3 (QRISK3) berekend.

Om de stabiliteit van de PRS-factor te onderzoeken, werden de bevindingen gerepliceerd in de gecombineerde populatie van de Framingham Heart- en Atherosclerosis Risk in Communities-studies (n=10.757).

Daarnaast ontwikkelden de auteurs een nieuw risicovoorspellingsmodel om het totale risico van een individu te schatten, door het absolute klinische risico geschat door SCORE2 of QRISK3 te vermenigvuldigen met het relatieve genetische risico gemeten als PRS-factor.

Belangrijkste resultaten

Stabiliteit van de PRS-factor

Toepassing van de PRS-factor

Conclusie

In deze bevolkingsstudie gaven het absolute klinische risico (zoals bepaald met een klinisch-risicoscore als SCORE2) en het relatieve genetische risico (zoals bepaald met de PRS-factor) onafhankelijke informatie over het totale HVZ-risico van een individu. Door het nieuwe vermenigvuldigingsmodel ‘SCORE2 × PRS-factor = totaal risico’ toe te passen op UK Biobank-deelnemers met een gemiddeld HVZ-risico volgens SCORE2, werd 10% van hen gereclassificeerd als ‘hoog risico’, waardoor het aantal personen met een hoog HVZ-risico toenam met 57%. De auteurs concluderen dat “de PRS-factor de meeste klinische relevantie lijkt te hebben voor personen met een intermediair klinisch risico – maar met een hoog genetisch risico (PRS-factor >1) – die in aanmerking komen voor een intensievere preventieve behandeling”.

Referenties

Toon referenties

Vind dit artikel online op Eur Heart J.

Deel deze pagina met collega's en vrienden: