Sekseverschillen en -overeenkomsten in grootste wereldwijde HoFH-register
Sex Differences in Diagnosis, Treatment, and Cardiovascular Outcomes in Homozygous Familial Hypercholesterolemia
Literatuur - Mulder JWCM, Tromp TR, Al-Khnifsawi M, et al - JAMA Cardiol. 2024 Apr 1;9(4):313-322. doi: 10.1001/jamacardio.2023.5597Introductie en methoden
Achtergrond
Patiënten met homozygote familiaire hypercholesterolemie (HoFH) hebben een extreem verhoogde LDL-c-waarde en daardoor een zeer hoog risico op vroegtijdige ASCVD [1]. Bij heterozygote FH hebben vrouwelijke patiënten een hogere ASCVD-morbiditeit en mortaliteit dan mannen [2,3], wat gerelateerd kan zijn aan het feit dat vrouwen met heterozygote FH vaak later worden gediagnosticeerd en anders worden behandeld [4-8]. Het is onbekend of deze sekseverschillen er ook zijn bij HoFH.
Doel van de studie
Het doel van de studie was om mogelijke geslachtsverschillen te onderzoeken in leeftijd bij diagnose, risicofactoren, lipidenverlagende therapie en ASCVD-morbiditeit en mortaliteit bij patiënten met HoFH.
Methoden
In deze retrospectieve cohortstudie werden de gegevens van 751 HoFH-patiënten die in of na 2010 in leven waren verzameld uit het HoFH International Clinical Collaborators-register, de grootste wereldwijde HoFH-dataset die 88 instellingen in 38 landen omvat.
Belangrijkste resultaten
Patiëntkenmerken bij diagnose
- De mediane leeftijd bij diagnose was 13 jaar (IQR: 6-26) bij vrouwelijke patiënten (n=389) en 11 jaar (IQR: 5-27) bij mannelijke patiënten (n=362) (P=0,53).
- De gemiddelde ± SD onbehandelde LDL-c-waarde was vergelijkbaar bij vrouwen en mannen (579 ± 203 vs. 596 ± 186 mg/dl).
- Bij vrouwen was de gemiddelde onbehandelde HDL-c-waarde hoger dan bij mannen (42 ± 17 vs. 38 ± 16 mg/dl; P=0,007), terwijl de mediane onbehandelde triglyceridewaarde lager was (100 mg/dl; IQR: 75-140 vs. 115 mg/dl; IQR: 79-161; P=0,013).
Patiëntkenmerken tijdens follow-up
- Na een mediane klinische follow-upduur van 9 jaar (IQR: 1-20) was de prevalentie van roken bij vrouwen lager dan bij mannen (14,3% vs. 27,2%; P<0,001), maar de frequentie van andere HVZ-risicofactoren (BMI, diabetes, hypertensie en CNS) was vergelijkbaar bij beide geslachten (alle P>0,05).
- Bijna alle vrouwen (94,9%) en mannen (96,5%) kregen lipidenverlagende therapie (P=0,49) en er waren geen sekseverschillen in het type of het aantal lipidenverlagende therapieën.
- Tijdens behandeling was de gemiddelde LDL-c-waarde ook vergelijkbaar bij vrouwen en mannen (321 ± 179 vs. 323 ± 176 mg/dl) en slechts weinig patiënten bereikten de aanbevolen LDL-c-streefwaarde (4,0% van de vrouwen vs. 3,1% van de mannen; P=0,82).
- Bij vrouwen was de gemiddelde behandelde HDL-c-waarde hoger dan bij mannen (44 ± 18 vs. 41 ± 16 mg/dl; P=0,022), maar er was geen geslachtsverschil in de mediane behandelde triglyceridewaarde (91 mg/dl; IQR: 62-131 vs. 96 mg/dl; IQR: 70-143; P=0,09).
- Bij de laatste klinische evaluatie hadden minder vrouwen dan mannen een MI doorgemaakt (8,0% vs. 16,3%; P<0,001), hoewel de gemiddelde leeftijd bij het eerste MI vergelijkbaar was (39 ± 13 vs. 38 ± 13 jaar; P=0,81).
- De prevalentie van aortastenose, angina pectoris, ischemische beroerte of TIA, en perifere arteriële ziekte en de leeftijd waarop deze ASCVD-morbiditeiten zich openbaarden, verschilden niet tussen de geslachten (alle P>0,05).
- Minder vrouwen dan mannen hadden een PCI ondergaan (8,7% vs. 15,7%; P=0,005), maar de frequentie van andere ASCVD-interventies (CABG, aortaklepvervanging en carotisinterventie) verschilde niet tussen de geslachten (alle P>0,05).
- In totaal overleden 18 vrouwen (5,3%) en 19 mannen (6,1%) (P=0,77), maar er was geen verschil in de mediane leeftijd bij overlijden (32 jaar; IQR: 23-48 vs. 43 jaar; IQR: 16-54; P=0,89).
Cumulatieve incidentie van ASCVD-morbiditeit, interventie en mortaliteit
- Zestien jaar nadat de HoFH-diagnose was gesteld, was de cumulatieve incidentie van het eerste MI lager bij vrouwen dan bij mannen (5,0% vs. 13,7%; subdistributie-HR (SHR): 0,37; 95%BI: 0,21-0,66), evenals de cumulatieve incidentie van de eerste PCI (6,5% vs. 15,0%; SHR: 0,42; 95%BI: 0,26-0,69).
- De cumulatieve incidentie van totale sterfte verschilde niet tussen vrouwen en mannen (3,0% vs. 4,1%; HR: 0,76; 95%BI: 0,40-1,45), evenmin als de cumulatieve incidentie van cardiovasculaire sterfte (2,6% vs. 4,1%; SHR: 0,87; 95%BI: 0,44-1,75).
Conclusie
In deze retrospectieve cohortstudie van het grootste wereldwijde register van HoFH-patiënten waren er geen sekseverschillen in leeftijd bij diagnose, lipidenverlagende therapie, LDL-c-waarde (voor en tijdens behandeling) of HVZ-risicofactoren – behalve de prevalentie van roken. De prevalentie en incidentie van MI en PCI waren hoger bij mannen dan bij vrouwen, maar het vóórkomen van andere ASCVD-morbiditeit, interventies en sterfte was vergelijkbaar.
De auteurs concluderen dat hun “bevindingen aangeven dat zowel vrouwen als mannen met HoFH een zeer hoog risico hebben op vroegtijdige ASCVD, wat suggereert dat vroegtijdige diagnose en behandeling belangrijke stappen zijn in het verminderen van buitensporige cardiovasculaire risico’s bij beide geslachten”.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: