Langetermijneffecten van hoge Lp(a) op coronaire plaquelast
Lipoprotein(a) and Long-Term Plaque Progression, Low-Density Plaque, and Pericoronary Inflammation
Literatuur - Nurmohamed NS, Gaillard EL, Malkasian S, et al. - JAMA Cardiol. 2024 Sep 1;9(9):826-834. doi: 10.1001/jamacardio.2024.187Introductie en methoden
Achtergrond
Aangezien Lp(a) een oorzakelijke risicofactor is voor ASCVD, raden recente Europese richtlijnen aan om de Lp(a)-waarde ten minste eenmaal te meten bij elke volwassene [1,2]. De langetermijneffecten van Lp(a) op de progressie van coronaire atherosclerotische plaques zijn echter onbekend.
Doel van de studie
De auteurs onderzochten de associatie van de Lp(a)-waarde met de progressie van coronaire arteriële plaques op de lange termijn, de vorming van hoogrisicoplaques en ontsteking van pericoronair vetweefsel.
Methoden
In een prospectieve cohortstudie werden 267 patiënten met aanwijzingen voor coronairlijden geïncludeerd die volgens het protocol seriële coronaire-CT-angiografie (CCTA) ondergingen (mediaan interval tussen de scan: 10,2 jaar; IQR: 8,8-11,2) in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Patiënten met een voorgeschiedenis van coronairlijden werden geëxcludeerd, evenals patiënten die een CABG ondergingen na de CCTA-scan die was gemaakt bij aanvang van de studie of tijdens de follow-up.
De CCTA-scans werden geanalyseerd met op kunstmatige intelligentie gebaseerde software (atherosclerosis imaging-quantitative CT). De Lp(a)-plasmawaarde werd gemeten ten tijde van de follow-upscan. Deze waarde werd gedurende het onderzoek als onveranderd beschouwd omdat de Lp(a)-concentratie voor >90% genetisch bepaald is [1].
Uitkomstmaten
De 2 co-primaire uitkomstmaten waren de absolute verandering in het procentuele atheroomvolume (PAV) en die in het procentuele volume van niet-verkalkte plaques vanaf de studieaanvang tot de follow-up. De secundaire uitkomstmaten waren de absolute verandering in het procentuele volume van verkalkte plaques vanaf de studieaanvang tot de follow-up, evenals de aanwezigheid van niet-verkalkte plaques met een lage dichtheid – een indicatie van de inflammatoire necrotische kern in de plaque – en verhoogde attenuatie van pericoronair vetweefsel bij studieaanvang en follow-up.
Belangrijkste resultaten
Verandering in plaquevolumes
- Bij studieaanvang hadden patiënten met Lp(a) ≥125 nmol/l een hogere PAV (5,8%; IQR: 1,8-13,2%) dan degenen met Lp(a) <125 nmol/l (2,9%; IQR: 0,8-9,1%; P=0,01). De absolute verandering in de PAV vanaf studieaanvang tot follow-up was respectievelijk 3,6% (IQR: 1,2-7,8%) en 1,6% (IQR: 0,3-5,4%; P=0,004).
- Het procentuele volume van niet-verkalkte plaques bij studieaanvang was ook hoger bij patiënten met Lp(a) ≥125 nmol/l dan bij degenen met Lp(a) <125 nmol/l (4,0%; IQR: 1,4-8,2% vs. 2,2%; IQR: 0,8-5,7%; P=0,03), evenals de absolute verandering in deze co-primaire uitkomstmaat tijdens de follow-up (1,1%; IQR: 0,2-2,5% vs. 0,5%; IQR: 0,0-2,4%; P=0,01).
- Patiënten met Lp(a) ≥125 nmol/l hadden een hoger procentueel verkalkte-plaquevolume dan patiënten met Lp(a) <125 nmol/l bij zowel studieaanvang (1,6%; IQR: 0,3-5,3% vs. 0,3%; IQR: 0,0-2,4%; P=0,003) als follow-up (2,2%; IQR: 0,2-4,2%; P=0,004).
- In een analyse op basis van een lineair mixed-effects-model, gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en klinische risicofactoren (zoals voorgeschiedenis van hypertensie, LDL-c-waarde, DM2) was elke verdubbeling van de Lp(a)-waarde geassocieerd met een 0,72% (95%BI: 0,23-1,21%; P=0,01) hogere PAV bij studieaanvang en met een extra toename in de PAV van 0,32% (95%BI: 0,04-0,60%; P=0,03) voor elke 10 jaar follow-up.
- Voor het procentuele volume van niet-verkalkte plaques was elke Lp(a)-verdubbeling geassocieerd met een 0,38% (95%BI: 0,11-0,66%; P=0,003) hogere baselinewaarde en met een niet-significante geschatte toename van 0,09% (95%BI: -0,06% tot 0,24%; P=0,26) voor elke 10 jaar follow-up.
- Voor het procentuele verkalkte-plaquevolume was elke Lp(a)-verdubbeling geassocieerd met een 0,34% (95%BI: 0,04-0,63%; P=0,03) hogere baselinewaarde en met een extra toename van 0,22% (95%BI: 0,00-0,45%; P=0,05) voor elke 10 jaar follow-up.
Associatie van Lp(a) met hoogrisicoplaques en pericoronaire ontsteking
- Elke Lp(a)-verdubbeling was geassocieerd met een verhoogde kans op de aanwezigheid van niet-verkalkte plaques met een lage dichtheid bij studieaanvang (OR: 1,23; 95%BI: 1,00-1,51; P=0,05) en follow-up (OR: 1,21; 95%BI: 1,01-1,45; P=0,04).
- Elke Lp(a)-verdubbeling was geassocieerd met een verhoogde kans op de aanwezigheid van attenuatie van pericoronair vetweefsel in de rechtercoronairarterie bij studieaanvang (OR: 1,22; 95%BI: 1,06-1,41; P=0,005) en follow-up (OR: 1,18; 95%BI: 1,02-1,36; P=0,02).
- Elke Lp(a)-verdubbeling was ook geassocieerd met een verhoogde kans op de aanwezigheid van attenuatie van pericoronair vetweefsel in de ramus descendens anterior bij studieaanvang (OR: 1,24; 95%BI: 1,07-1,43; P=0,004) en follow-up (OR: 1,16; 95%BI: 1,01-1,34; P=0,04).
Conclusie
In deze monocentrische prospectieve cohortstudie waarin gebruik werd gemaakt van seriële CCTA, was een hoge Lp(a)-waarde (≥125 nmol/l) geassocieerd met een grotere coronaire plaquelast bij studieaanvang en een snellere progressie tijdens de follow-up van 10 jaar vergeleken met een lage Lp(a)-waarde. Bovendien werden niet-verkalkte plaques met een lage dichtheid en ontsteking van pericoronair vetweefsel vaker waargenomen bij patiënten met een hogere Lp(a)-waarde. Volgens de auteurs “kan de huidige analyse ook een reden zijn om serieel beeldvormend onderzoek met kwantitatieve plaque-uitkomstmaten te gebruiken in klinische studies die de werkzaamheid van Lp(a)-verlagende therapieën evalueren”.
Deel deze pagina met collega's en vrienden: