AF patiënten zonder CV comorbiditeiten hebben geen verhoogd risico op beroerte

Deze analyse toonde aan dat AF patiënten zonder CV comorbiditeiten geen verhoogd risico op beroerte hebben in vergelijking met individuen die geen AF en geen CV comorbiditeiten hebben.

Association of Atrial Fibrillation Without Cardiovascular Comorbidities and Stroke Risk: From the REGARDS Study
Literatuur - Singleton MJ, Imtiaz-Ahmad M, Kamel H et al., - J Am Heart Assoc. 2020 Jun 4;e016380. doi: 10.1161/JAHA.120.016380.

Introductie en methoden

Atriumfibrilleren (AF) gaat gepaard met een tweevoudig verhoogd risico op sterfte door alle oorzaken en een vijfvoudig verhoogd risico op beroerte [1-3]. Antistollingsbehandeling is geïndiceerd voor de meeste patiënten met niet-valvulaire AF met een CHA2DS2VASc-score van ≥2 [4,5]. Het risico/batenprofiel van antistollingsbehandeling bij AF patiënten zonder CV comorbiditeiten blijft echter onduidelijk. In de literatuur bestaat geen consensus over het risico op een beroerte bij AF patiënten zonder CV comorbiditeiten. Sommige studies hebben een verhoogd risico op een beroerte gevonden bij deze patiënten [6-8], terwijl andere studies melden dat het risico op een beroerte niet te onderscheiden is van de algemene bevolking [9,10]. Deze studie evalueerde het risico op beroerte bij patiënten met en zonder AF en met en zonder comorbiditeiten in de REGARDS studie (Reasons for Geographic and Racial Differences in Stroke) [11].

De REGARDS studie was een longitudinale populatie-gebaseerde cohortstudie waaraan 30239 zwarte en witte mensen deelnamen, ≥45 jaar oud. De studie was ontworpen om regionale en raciale verschillen in het risico op een beroerte te onderzoeken. Voor de huidige studie werden in totaal 28253 in deelnemers uit de REGARDS studie onderverdeeld in 4 groepen: 1: deelnemers zonder AF en zonder CV comorbiditeiten (referentiegroep, n=7837, 27.7%), 2: deelnemers zonder AF maar met CV comorbiditeiten (n=18103, 64.1%), 3: deelnemers met AF maar geen CV comorbiditeiten (n=386, 1.4%) en 4: deelnemers met AF en CV comorbiditeiten (n = 1927, 6.8%).

Het primaire doel was om het risico op beroerte te evalueren bij patiënten met AF maar zonder CV comorbiditeiten (groep 3), vergeleken met patiënten zonder AF en zonder CV comorbiditeiten (groep 1). De mediane follow-up was 8.7 jaar (IQR 5.8-11.6).

Belangrijkste resultaten

  • De HR voor beroerte was niet significant verschillend bij deelnemers met AF en zonder CV comorbiditeiten (groep 3), in vergelijking met deelnemers zonder AF en zonder CV comorbiditeiten (groep 1), na correctie voor covariaten (gecorrigeerde HR 1.23, 95%CI 0.62-2.18).
  • Deelnemers zonder AF, maar met CV comorbiditeiten (groep 2) en deelnemers met AF en met CV comorbiditeiten (groep 4) hadden een hoger risico op beroerte vergeleken met de referentiegroep (groep 2: gecorrigeerde HR 1.77, 95%CI 1.48-2.14), groep 4: gecorrigeerde HR 2.52, 95%CI 1.93-3.28).
  • TOAST (Trial of Org 10172 in acute beroertebehandeling [ischemische beroerte specificatieschema]) beroerte subtype incidentiecijfers werden geëvalueerd in de verschillende studiegroepen. De incidentie van beroertes met cardio-embolische oorzaak was hoger in groepen met deelnemers met AF, met en zonder comorbiditeiten, vergeleken met groepen met deelnemers zonder AF (fractie van beroertes met cardio-embolische oorzaak over alle ischemische beroertes: 12.9% in groep 1 [geen AF, geen comorbiditeiten], 16.7% in groep 2 [geen AF, met comorbiditeiten], 69.2% in groep 3 [met AF, geen comorbiditeiten], en 54.8% in groep 4 [met AF, met comorbiditeiten]).
  • Hoewel deelnemers in groep 1 en 3 een vergelijkbaar totaal risico op een beroerte hadden, was het risico op een beroerte met cardio-embolische oorzaak hoger in groep 3 in vergelijking met groep 1 (gecorrigeerde HR 3.12, 95%CI 1.15-8.46). Het risico op een beroerte met cardio-embolische oorzaak was ook hoger in groep 2 en groep 4 vergeleken met groep 1 (groep 2: gecorrigeerde HR 2.34, 95%CI 1.48-3.90, groep 4: gecorrigeerde HR 8.25, 95%CI 4.79-14.21).
  • De gevonden associaties waren consistent wanneer gestratificeerd werd naar geslacht, ras, BMI en roken. Er werd echter een interactie gevonden tussen leeftijd en studiegroep als effectmodificator (P=0.02). Deelnemers <64 jaar hadden een hoger risico dan oudere deelnemers.

Conclusie

Deze analyse van de REGARDS studie toonde aan dat AF patiënten zonder CV comorbiditeiten geen verhoogd risico op beroerte hadden in vergelijking met patiënten zonder AF en zonder CV comorbiditeiten. Personen met CV comorbiditeiten, met en zonder AF, hadden een verhoogd risico op zowel een beroerte van welk type dan ook als een beroerte met cardio-embolische oorzaak.

Referenties

1. Ruddox V, Sandven I, Munkhaugen J, Skattebu J, Edvardsen T, Otterstad JE. Atrial fibrillation and the risk for myocardial infarction, all-cause mortality and heart failure: a systematic review and meta-analysis. Eur J Prev Cardiol. 2017;24:1555–1566.

2. Kannel WB, Wolf PA, Benjamin EJ, Levy D. Prevalence, incidence, prognosis, and predisposing conditions for atrial fibrillation: population-based estimates. Am J Cardiol. 1998;82:2N–9N.

3. Wolf PA, Dawber TR, Thomas HE, Kannel WB. Epidemiologic assessment of chronic atrial-fibrillation and risk of stroke—Framingham Study. Neurology. 1978;28:973–977.

4. January CT, Wann LS, Alpert JS, Calkins H, Cigarroa JE, Cleveland JC, Conti JB, Ellinor PT, Ezekowitz MD, Field ME, et al. 2014 AHA/ACC/HRS guideline for the management of patients with atrial fibrillation a report of the American College of Cardiology/American Heart Association Task Force on Practice Guidelines and the Heart Rhythm Society. Circulation. 2014;130:E199–E267.

5. January CT, Wann LS, Calkins H, Chen LY, Cigarroa JE, Cleveland JC Jr, Ellinor PT, Ezekowitz MD, Field ME, Furie KL, et al. 2019 AHA/ACC/HRS focused update of the 2014 AHA/ACC/HRS guideline for the management of patients with atrial fibrillation. Circulation. 2019;140:e125–e151.

6. Kim EJ, Yin X, Fontes JD, Magnani JW, Lubitz SA, McManus DD, Seshadri S, Vasan RS, Ellinor PT, Larson MG, et al. Atrial fibrillation without comorbidities: prevalence, incidence and prognosis (from the Framingham Heart Study). Am Heart J. 2016;177:138–144.

7. Andersson T, Magnuson A, Bryngelsson IL, Frobert O, Henriksson KM, Edvardsson N, Poci D. Gender-related differences in risk of cardiovascular morbidity and all-cause mortality in patients hospitalized with incident atrial fibrillation without concomitant diseases: a nationwide cohort study of 9519 patients. Int J Cardiol. 2014;177:91–99.

8. Stewart S, Hart CL, Hole DJ, McMurray JJ. A population-based study of the long-term risks associated with atrial fibrillation: 20-year follow-up of the Renfrew/Paisley study. Am J Med. 2002;113:359–364.

9. Kopecky SL, Gersh BJ, McGoon MD, Whisnant JP, Holmes DR Jr, Ilstrup DM, Frye RL. The natural history of lone atrial fibrillation. A population-based study over three decades. N Engl J Med. 1987;317:669–674.

10. Jahangir A, Lee V, Friedman PA, Trusty JM, Hodge DO, Kopecky SL, Packer DL, Hammill SC, Shen WK, Gersh BJ. Long-term progression and outcomes with aging in patients with lone atrial fibrillation: a 30-year follow-up study. Circulation. 2007;115:3050–3056.

11. Howard VJ, Cushman M, Pulley L, Gomez CR, Go RC, Prineas RJ, Graham A, Moy CS, Howard G. The reasons for geographic and racial differences in stroke study: objectives and design. Neuroepidemiology. 2005;25:135–143.

Vind dit artikel online op J Am Heart Assoc.

Registreren

We zijn blij te zien dat je geniet van CVGK…
maar wat dacht u van een meer gepersonaliseerde ervaring?

Registreer gratis