Associatie tussen NT-proBNP en nadelige uitkomsten bij patiënten met HF en CNS
Een gepoolde analyse van 4 grootschalige RCT’s onder patiënten met HFmrEF/HFpEF toonde dat voor elke NT-proBNP-concentratie het absolute risico op HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte aanzienlijk hoger was bij deelnemers met de laagste eGFR vergeleken met degenen met een behouden nierfunctie.
Deze samenvatting is gebaseerd op de publicatie van Neuen BL, Vaduganathan M, Claggett BL, et al. - Natriuretic Peptides, Kidney Function, and Clinical Outcomes in Heart Failure With Preserved Ejection Fraction. JACC Heart Fail. 2025 Jan;13(1):28-39. doi: 10.1016/j.jchf.2024.08.009
Introductie en methoden
Achtergrond
BNP en NT-proBNP worden in klinische richtlijnen aanbevolen als biomarkers voor risicostratificatie bij patiënten met HF [1]. Aangezien de waarden van natriuretische peptiden echter vaak verhoogd zijn bij CNS, is hun prognostische relevantie onduidelijk bij patiënten met zowel HF als CNS. In feite heeft ongeveer 40% van de HF-patiënten ook CNS [2], en dit is geassocieerd met een verhoogd risico op ziekteprogressie, ziekenhuisopname en mortaliteit [3].
Doel van de studie
Het doel van de studie was de associatie te beoordelen van de NT-proBNP-waarde met belangrijke cardiovasculaire uitkomsten en mortaliteitsuitkomsten bij patiënten met HFmrEF of HFpEF, gestratificeerd op basis van de eGFR bij aanvang van de studie.
Methoden
Dit was een gepoolde analyse van de individuele deelnemersgegevens van 4 grootschalige dubbelblinde, placebogecontroleerde RCT’s: I-PRESERVE (Irbesartan in Heart Failure and Preserved Ejection Fraction), TOPCAT (Americas region) (Aldosterone Antagonist Therapy for Adults With Heart Failure and Preserved Systolic Function), PARAGON (Prospective Comparison of ARNI with ARB Global Outcomes in HF With Preserved Ejection Fraction) en DELIVER (Dapagliflozin Evaluation to Improve the LIVEs of Patients With PReserved Ejection Fraction Heart Failure) [4-7]. Voor 14.831 deelnemers waren NT-proBNP- en eGFR-metingen bij studieaanvang beschikbaar. De mediane follow-uptijd voor de dataset was 33,5 maanden (bereik: 27,6-49,5).
Uitkomstmaten
De primaire uitkomstmaat was een samengestelde uitkomst van HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte. Andere uitkomstmaten waren HF-ziekenhuisopname, cardiovasculaire sterfte, niet-cardiovasculaire sterfte en totale sterfte.
Belangrijkste resultaten
• Er was een niet-lineair verband tussen de NT-proBNP-waarde en eGFR: bij patiënten met een baseline-eGFR ≥60, 45-59 of <45 ml/min/1,73 m² steeg de NT-proBNP-waarde met respectievelijk 9%, 8% en 23% voor elke afname in de eGFR van 10 ml/min/1,73 m² (P voor niet-lineariteit<0,001).
• In multivariabele Cox-regressiemodellen die waren aangepast voor verschillende covariaten waaronder leeftijd, geslacht, studie en toegewezen behandeling, was elke verdubbeling in de NT-proBNP-concentratie geassocieerd met een relatieve toename van de primaire uitkomstmaat van HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte van 37% (HR: 1,37; 95%BI: 1,34-1,41), en dit was consistent voor de 3 eGFR-categorieën (P voor interactie=0,42).
• Voor elke NT-proBNP-concentratie was het absolute risico op de primaire uitkomstmaat hoger bij deelnemers met de laagste eGFR dan bij degenen met een hogere eGFR. Bijvoorbeeld: een incidentie van 10 events per 100 patiëntjaren kwam overeen met een NT-proBNP-waarde van 1.946 pg/ml bij patiënten met een baseline-eGFR ≥60 ml/min/1,73 m², terwijl de overeenkomstige NT-proBNP-waarde lager was bij patiënten met een eGFR van 45-59 ml/min/1,73 m² (1.457 pg/ml) of <45 ml/min/1,73 m² (756 pg/ml).
• Voor een incidentie van 5 events per 100 patiëntjaren was de overeenkomstige NT-proBNP-waarde 438, 332 en 118 pg/ml voor deelnemers met een baseline-eGFR van respectievelijk ≥60, 45-59 of <45 ml/min/1,73 m².
• Vergelijkbare associatiepatronen werden waargenomen voor de andere uitkomstmaten.
Conclusie
In deze gepoolde analyse van individuele deelnemersgegevens van 4 grootschalige RCT’s onder patiënten met HFmrEF/HFpEF was er een niet-lineaire omgekeerde relatie tussen de NT-proBNP-waarde en eGFR. Bovendien was voor elke NT-proBNP-concentratie het absolute risico op HF-ziekenhuisopname of cardiovasculaire sterfte aanzienlijk hoger bij deelnemers met de laagste eGFR vergeleken met degenen met een behouden nierfunctie. De auteurs concluderen dat hun “gegevens suggereren dat herziening van de bovenste referentiewaarde voor NT-proBNP bij patiënten met CNS het risico met zich meebrengt dat waardevolle prognostische informatie over het hoofd wordt gezien en dat een verminderde nierfunctie op zich geen reden zou moeten zijn om een hogere NT-proBNP-waarde buiten beschouwing te laten”.
Referenties
- McDonagh TA, Metra M, Adamo M, et al. 2021 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure. Eur J Heart Fail. 2022;24:4–131.
- Vijay K, Neuen BL, Lerma EV. Heart failure in patients with diabetes and chronic kidney disease: challenges and opportunities. Cardiorenal Medicine. 2022;12:1–10.
- Beldhuis IE, Lam CS, Testani JM, et al. Evidence-based medical therapy in patients with heart failure with reduced ejection fraction and chronic kidney disease. Circulation. 2022;145:693–712.
- Massie BM, Carson PE, McMurray JJ, et al. Irbesartan in patients with heart failure and preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2008;359:2456–2467.
- Pitt B, Pfeffer MA, Assmann SF, et al. Spironolactone for heart failure with preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2014;370:1383–1392.
- Solomon SD, McMurray JJV, Anand IS, et al. Angiotensin–neprilysin inhibition in heart failure with preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2019;381:1609–1620.
- Solomon SD, McMurray JJV, Claggett B, et al. Dapagliflozin in heart failure with mildly reduced or preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2022;387:1089–1098.