Effectiviteit en veiligheid van antistolling bij AF met een laag beroerterisico
Een observationele studie suggereert dat DOAC geassocieerd is met een positief netto klinisch voordeel in vergelijking met VKA of geen antistollingsbehandeling bij patiënten met AF met een laag beroerterisico.
Oral anticoagulants in patients with atrial fibrillation at low stroke risk: a multicentre observational studyLiteratuur - Komen JJ, Pottegård A, Mantel-Teeuwisse AK et al. - Eur Heart J. 2022 Mar 10;ehac111. doi: 10.1093/eurheartj/ehac111.
Introductie en methoden
Achtergrond en doel van de studie
Behandeling met orale antistollingstherapie wordt aanbevolen bij patiënten met AF en een CHA2Ds2-VASc-score van ≥2 bij mannen of ≥3 bij vrouwen. Bij patiënten met een laag risico op een beroerte, geven de huidige richtlijnen de aanbeveling de behandeling met OAC te individualiseren op basis van het netto klinische voordeel en de voorkeuren van de patiënt [1,2]. Deze observationele studie onderzocht de veiligheid en effectiviteit van DOAC, VKA of geen antistollingbehandeling bij patiënten met AF en een laag beroerterisico.
Methoden
Patiënten werden geselecteerd uit vier Europese databases uit Denemarken, Noorwegen, Schotland en de regio Stockholm in Zweden. De studie includeerde in totaal 59076 patiënten met nieuw gediagnosticeerde AF en een laag beroerterisico. Laag beroerterisico werd gedefinieerd als een CHA2DS2-VASc-score van 1 bij mannen en een CHA2Ds2-VASc-score van 2 bij vrouwen. Er waren drie mogelijke behandelingsstatussen in deze studie: geen behandeling, DOAC-behandeling en VKA-behandeling. Patiënten werden gevolgd tot het eerste optreden van een eindpunt, overlijden, emigratie, voorschrijven van plaatjesaggregatieremmers, verhoging van de CHA2DS2-VASc-score of het einde van de 2,5 jaar durende follow-up.
Uitkomsten
De effectiviteitsuitkomst was een samenstelling van ischemische of niet-gespecificeerde beroerte. De primaire veiligheidsuitkomst was ernstige bloeding. Secundaire veiligheidsuitkomsten waren gastro-intestinale (GI) bloedingen of intracraniële bloedingen (ICH), afzonderlijk.
Er was een samengestelde uitkomst van beroerte, ernstige bloeding of overlijden. Daarnaast werd een netto klinisch voordeel als volgt berekend: percentage ischemische uitkomst zonder behandeling – percentage ischemische uitkomst met behandeling) − gewicht × (percentage ICH-events met behandeling − percentage ICH-events zonder behandeling), met een gewicht van 1,0, 1,5 of 2,0.
Belangrijkste resultaten
DOAC vs. geen behandeling
- Vergeleken met geen behandeling was behandeling met een DOAC geassocieerd met een lager risico op beroerte (HR 0,72, 95% CI 0,55–0,94, NNT-y: 511), maar een hoger risico op bloedingen (HR 1,26, 95% CI 1,00–1,58, NNT-y: 475).
- Het hogere aantal bloedingen werd voornamelijk veroorzaakt door een hoger aantal GI-bloedingen (HR 1,48, 95% CI 1,05-2,08; NNT-y: 675). Er was geen significant verschil in ICH (HR 0,84, 95% CI 0,54-1,30, NNT-y: 3473). Deze resultaten leidden tot een positief netto klinisch voordeel met DOACs, bij elk gewicht dat aan een ICH werd gegeven.
VKA vs. geen behandeling
- Er was geen significant verschil tussen VKA en geen behandeling voor het beroerterisico (HR 0,81, 95% CI 0,59–1,09, NNT-y: 754) en bloedingsrisico (HR 1,44, 95% CI 0,83–2,50, NNT-y: 324). Er was ook geen significant verschil voor ICH-risico tussen VKA-behandeling en geen behandeling (HR 1,37, 95% CI 0,88-2,14, NNT-y: 1501). Dit leidde tot een neutraal netto klinisch voordeel, bij elk gewicht dat aan een ICH werd gegeven.
DOAC vs. VKA
- Beroerterisico en bloedingsrisico waren niet significant verschillend tussen DOAC- en VKA-behandeling (respectievelijk HR 0,92, 95% CI 0,70-1,22, NNT-y: 2506; en HR 0,85, 95% CI 0,69-1,06, NNT-y: 807).
- Vergeleken met VKA was behandeling met DOAC geassocieerd met een significant lager ICH-risico (HR 0,63, 95% CI 0,42-0,94, NNT-y: 1096). Dit leidde tot een positief netto klinisch voordeel voor DOAC versus VKA, wat significant was in twee van de drie gewichten die aan een ICH werden gegeven.
Conclusie
De resultaten van deze observationele studie suggereren dat behandeling met DOAC geassocieerd kan zijn met een positief netto klinisch voordeel in vergelijking met VKA of geen antistollingsbehandeling bij patiënten met AF en een laag risico op een beroerte. Om deze associatie te bevestigen is een gerandomiseerde gecontroleerde studie nodig.
Referenties
1. Hindricks G, Potpara T, Dagres N, Arbelo E, Bax JJ, Blomström-Lundqvist C, et al. 2020 ESC Guidelines for the diagnosis and management of atrial fibrillation developed in collaboration with the European Association of Cardio-Thoracic Surgery (EACTS): the Task Force for the diagnosis and management of atrial fibrillation of the European Society of Cardiology (ESC) developed with the special contribution of the European Heart Rhythm Association (EHRA) of the ESC. Eur Heart J 2021;42:373–498.
2. January CT, Wann LS, Calkins H, Chen LY, Cigarroa JE, Cleveland JC, et al. 2019 AHA/ACC/HRS focused update of the 2014 AHA/ACC/HRS Guideline for the management of patients with atrial fibrillation: a report of the American College of Cardiology/American Heart Association Task Force on Clinical Practice Guidelines and the Heart Rhythm Society. Circulation 2019;140:e125–e151.