Epicardiaal vet in HFmrEF en HFpEF patiënten
Patiënten met HF en LVEF >40% hadden meer epicardiaal vet, wat niet gerelateerd was aan BMI. Epicardiaal vetvolume was geassocieerd met de aanwezigheid van AF en T2DM.
Epicardial fat in heart failure patients with mid-range and preserved ejection fractionLiteratuur - van Woerden G, Gorter TM, Westenbrink DB et al., - Eur J Heart Fail (2018) 20, 1559–1566
Introductie en methoden
Er zijn geen therapieën waarvan bewezen is dat ze morbiditeit en mortaliteit verlagen voor hartfalen met linker ventrikel ejectiefractie (LVEF) >40%, mogelijk door de heterogene presentatie van de aandoening [1]. Veel van de patiënten in deze categorie zijn obees, en toenemend bewijs suggereert dat vetweefsel en de bijbehorende inflammatie een rol kunnen spelen in de pathofysiologie van HF [2,3].
In obese patiënten scheidt epicardiaal vet diverse pro-inflammatoire chemokines en cytokines uit, samen adipokines genoemd [4]. Epicardiaal vetvolume is in verband gebracht met diverse systemische ziekten, zoals metabool syndroom en obesitas, die beiden een systemische pro-inflammatoire staat induceren [5-7]. Het is denkbaar dat epicardiaal vet lokale inflammatoire en mechanische effecten heeft op het myocard en de coronaire arteriën.
Deze studie onderzocht daarom de mate en locatie van epicardiaal vetvolume met Cardiale Magnetische Resonantie (CMR). Zowel patiënten met LVEF 40-50% (HR: met mid-range EF; HFmrEF) als met LVEF >50% (HF met behouden EF; HFpEF) werden geïncludeerd. Patiënten die meededen aan de studie waren symptomatisch (NYHA klasse ≥II), hadden LVEF >40% op echocardiografie, en hadden NT-proBNP >125 ng/L en echocardiografisch bewijs voor LV diastolische dysfunctie en/of linker ventrikelhypertrofie. 64 HF patiënten met LVEF >40% en 20 controles deden mee.
Belangrijkste resultaten
- Terwijl BMI vergelijkbaar was, was totaal en ventriculair epicardiaal vetvolume significant verhoogd in HF patiënten, ten opzichte van controles (totaal vet: 107 mL/m² vs. 77mL/m² en ventriculair vet: 80 mL/m² vs. 53mL/m²; alle P <0.001).
- BMI en lichaamsoppvervlakte waren niet geassocieerd met de hoeveelheid epicardiaal vet in HF patiënten. Noch werden andere patiënteigenschappen significant gecorreleerd met atriaal epicardiaal vet.
- In controles werden geen associaties tussen patiënteigenschappen of CMR parameters en totaal epicardiaal vet gezien.
- HF patiënten met T2DM en/of atriumfibrilleren lieten hoger epicardialr vetvolumes zien dan HF patiënten zonder deze co-morbiditeiten (respectievelijk 120 mL/m² vs. 97mL/m², P =0.001; en 116mL/m² vs. 100 mL/m², P =0.03).
- Linker ventrikel eind-systolisch volume liet een positieve associatie zien met totaal epicardiaal vet (R=0.28, P=0.03) en LVEF liet een omgekeerd verband zien met totaal epicardiaal vet (R=-0.27, P=0.03). Algemene longitudinale en circumferentiele strain waren negatief gecorreleerd met totaal epicardiaal vet (respectievelijk R=-0.34, P=0.006 en R=-0.32, P=0.009).
- De enige rechter ventrikel-parameter met een significant verband met totaal epicardiaal vetvolume was rechter ventriculaire eind-diastolische massa-index (R=0.34, P=0.005).
- Zowel hogere linker als rechter atriale volumes waren geassocieerd met hogere totale epicardiale vetvolumes (linker en rechter atriale eind-systolische volume-index, beide R=0.28, P=0.03). Alleen linker atriaal eind-systolisch volume lie teen significante associatie met atriaal epicardiaal vetvolume zien (R=0.26, P=0.04).
Conclusie
Deze data laten zien dat HF patiënten met LVEF >40% meer epicardiaal vet hebben dan niet-HF-controles, hoewel hun BMI vergelijkbaar was. Patiënten met T2DM of atriumfibrilleren hadden een hoger epicardiaal vetvolume. Verder onderzoek kan zich richten op het mogelijke oorzakelijke verband tussen epicardiaal vet, comorbiditeiten en myocardiale schade in HF.
Referenties
1. Ponikowski P, Voors AA, Anker SD, et al., 2016 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment
of acute and chronic heart failure: The Task Force for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure of the European Society of Cardiology (ESC). Developed with the special contribution of the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur J Heart Fail 2016;18:891–975.
2. Obokata M, Reddy YN, Pislaru SV, et al.. Evidence supporting the existence of a distinct obese phenotype of heart failure with preserved ejection fraction. Circulation 2017;136:6–19.
3. Packer M, Kitzman DW. Obesity-related heart failure with a preserved ejection fraction: the mechanistic rationale for combining inhibitors of aldosterone, neprilysin, and sodium-glucose cotransporter-2. JACC Heart Fail 2018;6:633–639.
4. Iacobellis G, Bianco AC. Epicardial adipose tissue: emerging physiological, pathophysiological and clinical features. Trends Endocrinol Metab 2011;22:450–457.
5. Iacobellis G. Epicardial adipose tissue in endocrine and metabolic diseases. Endocrine 2014;46:8–15.
6. Guglielmi V, Sbraccia P. Epicardial adipose tissue: at the heart of the obesity complications. Acta Diabetol 2017;54:805–812.
7. Doesch C, Haghi D, Fluchter S, et al. Epicardial adipose tissue in patients with heart failure. J Cardiovasc Magn Reson 2010;12:40.