Hoog risico op ischemische en bloedingsevents in AF patiënten met OAC contra-indicatie
AF patiënten die geen OAC nemen door een eerdere bloeding hebben een aanzienlijk hoger risico op ischemische en bloedingsevents, en sterfte, met name bij voorgeschiedenis met intracraniële bloeding.
Patients With Atrial Fibrillation Who Are Not on Anticoagulant Treatment Due to Increased Bleeding Risk Are Common and Have a High Risk of StrokeLiteratuur - Redfors B, Gray WA, Lee RJ, et al. - JACC Clinical Electrophysiology 2017; published online ahead of print
Achtergrond
Oraal anticoagulans (OAC) therapie vermindert effectief het risico op ischemische beroerte in AF patiënten, maar tegelijkertijd is er een verhoogd risico op bloedingen. Grote studies laten in patiënten die voorafgaand aan de studie geen verhoogd risico op bloedingen hadden een gunstige risico-voordeel-balans met OAC’s zien [1-3]. Belangrijke subgroepen van AF patiënten met een hoger bloedingsrisico werden echter uitgesloten van deze studies.
In deze studie werd in de dagelijkse klinische praktijk het risico op ischemische beroerte en ernstige bloeding beoordeeld in AF patiënten die onlangs een dermate ernstige bloeding hadden, dat OAC door hun behandelende arts werd gecontra-indiceerd. Bovendien was het doel van de studie om subgroepen te identificeren waarin deze risico's waren verhoogd.
Voor dit doel werden patiënten (>18 jaar) met een diagnosecode voor AF en een geregistreerde OAC-contra-indicatie geïdentificeerd in de multi-payer Truven Health Market Scan Commercial en de Medicare Supplemental Research databases van 1 januari 2009 tot 31 december 2013. Patiënten moesten ≥12 maanden continue ingeschreven zijn na het indexevent, met uitzondering van patiënten die in het ziekenhuis stierven. Het primaire studie-eindpunt was het optreden van ischemische beroerte. Secundaire eindpunten waren beroerte, hemorragische beroerte, dood door alle oorzaken, CV sterfte, beroertegerelateerde sterfte en alle ernstige niet-intracraniële bloedingen (die transfusie of chirurgische interventie nodig hadden). Het beroerterisico, evenals het bloedingsrisico, werden vergeleken met de gecorrigeerde risico's voor een algemene populatie AF patiënten zoals in de literatuur gerapporteerd [4-7].
Belangrijkste resultaten
- Bij AF patiënten met OAC-contra-indicaties hadden >4 op 5 een CHA₂DS₂-VASc score van >1 en 42.9% had een CHA₂DS₂-VASc-score van ≥4.
- De incidenties van ischemische en hemorragische beroerte waren respectievelijk 4.1% en 3.6% in het algemene studiecohort en respectievelijk 12.2% en 0.3% in patiënten met een eerdere cerebrale of intracraniële bloeding.
- Hemorragische beroerte trad op in 1 op de 5 patiënten met eerdere intracraniële of intracerebrale bloeding.
- In de totale studiepopulatie nam de incidentie van ischemische beroerte toe met toenemende CHADS₂- of CHA₂DS₂-VASc-scores (P<0.001) en deze was consistent met de huidige referentiecijfers voor een algemene populatie van AF patiënten.
- Het risico op hemorragische beroerte nam ook toe met toenemende CHADS₂/CHA₂DS₂-VASc, maar de relatie was minder steil dan bij ischemische beroerte.
- Voor patiënten met eerdere intracraniële of intracerebrale bloeding bleek dat de incidentie van beroerte niet gerelateerd was aan CHADS₂- of CHA₂DS₂-VASc-score.
- Het risico op ernstige bloeding in de gehele studiepopulatie was verhoogd met toenemende CHA₂DS₂-VASc en was aanzienlijk hoger dan in een OAC-behandelde algemene populatie van AF patiënten.
- Het risico op overlijden binnen 1 jaar was 12.7% voor het totale patiëntencohort en 23.0% voor patiënten met een geschiedenis van intracerebrale of intracraniële bloeding.
Conclusie
Een aanzienlijk aantal patiënten met AF wordt niet behandeld met OAC als gevolg van een bloedingsgerelateerde contra-indicatie, hoewel ze beschouwd worden als een hoge beroerte-risicogroep volgens hun CHADS₂- of CHA₂DS₂-VASc-score. De gegevens in deze studie tonen aan dat deze OAC-naïeve patiënten een aanzienlijk hoger risico hebben op ischemische en hemorragische beroerte evenals sterfte, en deze risico's zijn met name hoog in patiënten met eerdere intracraniële bloeding. Deze resultaten suggereren dat er in deze populatie nieuwe strategieën nodig zijn om een beroerte te voorkomen.
Referenties
1. Hart RG, Pearce LA, Aguilar MI. Meta-analysis: antithrombotic therapy to prevent stroke in patients who have nonvalvular atrial fibrillation. Ann Intern Med 2007;146:857–67.
2. Granger CB, Alexander JH, McMurray JJ, et al. Apixaban versus warfarin in patients with atrial fibrillation. N Engl J Med 2011;365:981–92.
3. Connolly SJ, Ezekowitz MD, Yusuf S, et al. Dabigatran versus warfarin in patients with atrial fibrillation. N Engl J Med 2009;361:1139–51.
4. January CT, Wann LS, Alpert JS, et al. 2014 AHA/ACC/HRS guideline for the management of patients with atrial fibrillation: a report of the American College of Cardiology/American Heart Association Task Force on Practice Guidelines and the Heart Rhythm Society. J Am Coll Cardiol 2014;64:e1–76.
5. Lip GY, Tse HF, Lane DA. Atrial fibrillation Lancet 2012;379:648–61.
6. Lip GY, Frison L, Halperin JL, et al. Identifying patients at high risk for stroke despite anticoagulation: a comparison of contemporary stroke risk stratification schemes in an anticoagulated atrial fibrillation cohort. Stroke 2010;41:2731–8.
7. Gage BF, Waterman AD, Shannon W, et al. Validation of clinical classification schemes for predicting stroke: results from the National Registry of Atrial Fibrillation. JAMA 2001;285:2864–70.