Klinische kenmerken en GDMT-gebruik van Europese HF-patiënten

Heart failure in Europe: Guideline-directed medical therapy use and decision making in chronic and acute, pre-existing and de novo, heart failure with reduced, mildly reduced, and preserved ejection fraction – the ESC EORP Heart Failure III Registry

Literatuur - Lund LH, Crespo-Leiro MG, Laroche C, et al. - Eur J Heart Fail. 2024 Sep 10 [Online ahead of print]. doi: 10.1002/ejhf.3445

Introductie en methoden

Achtergrond

Hoewel GDMT nu een duidelijke plaats inneemt in de behandeling van patiënten met HF [1,2], laat de implementatie te wensen over [3,4]. Hierbij is het niet duidelijk of veranderingen in de medische therapie afhankelijk zijn van het HF-fenotype, de ziekteduur en de zorgsetting.

Doel van de studie

Het doel van de studie was om de baselinekenmerken en het GDMT-gebruik van HF-patiënten te analyseren.

Methoden

Dit was de eerste co-primaire analyse van de ESC HF III Registry, waarin 10.162 HF-patiënten uit 220 centra in 41 Europese of bij de ESC aangesloten landen werden geïncludeerd in de periode 1 november 2018-31 december 2020 [5]. Van hen hadden 3913 (39%) acuut HF (AHF) en 6217 (61%) waren poliklinische patiënten op het moment van inclusie. Gestratificeerd naar fenotype hadden 5699 patiënten (57%) HFrEF (LVEF ≤40%), 1673 (17%) hadden HFmrEF (LVEF 41%-49%) en 2647 (26%) hadden HFpEF (LVEF ≥50%).

Tijdens de inclusieperiode waren SGLT2/1-remmers nog niet specifiek geïndiceerd voor HF-patiënten.

Belangrijkste resultaten

Baselinekenmerken

  • Patiënten met AHF waren ouder dan poliklinische HF-patiënten (mediane leeftijd: 70 vs. 66 jaar; P<0,001), waren vaker vrouw (36% vs. 33%; P=0,006) en hadden vaker HF-klachten van NYHA-klasse III-IV (80% vs. 32%: P<0,001).
  • Van de AHF-patiënten was 97% opgenomen in het ziekenhuis op het moment van inclusie, kreeg 2,2% intraveneuze behandeling op de Spoedeisende Hulp en kreeg 0,9% intraveneuze therapie op een polikliniek.
  • De meeste AHF-patiënten (51%) werden behandeld door een algemeen cardioloog, terwijl de meeste poliklinische patiënten (48%) zorg ontvingen van een HF-specialist (P<0,001 voor specialisme van arts die patiënt includeerde).
  • De meerderheid van de studiepopulatie was eerder opgenomen geweest voor HF, maar 26% van de AHF-patiënten en 6% van de poliklinische patiënten had de-novo-HF (P<0,001 voor HF-voorgeschiedenis).
  • Patiënten met HFpEF ontvingen minder vaak zorg van een HF-specialist dan patiënten met HFrEF of HFmrEF (33% vs. 40% vs. 44%), waren minder vaak eerder opgenomen geweest voor HF (54% vs. 64% vs. 63%) en hadden vaker de-novo-HF (18% vs. 12% vs. 11%) (alle P<0,001).

GDMT-gebruik

  • Het gebruik, de start en de stopzetting van GDMT varieerden afhankelijk van de zorgsetting (AHF vs. poliklinisch HF), ziekteduur (de-novo-HF vs. reeds bestaand HF) en LVEF-categorie.
  • Na het AHF-event of HF-polikliniekbezoek kreeg bijvoorbeeld 89% van de HFrEF-patiënten een RAAS-remmerbehandeling, kreeg 29% een ARNI, werd 92% behandeld met een bètablokker, gebruikte 78% een MRA, kreeg 6% een SGLT2/1-remmer voorgeschreven en gebruikte 85% een lisdiureticum.
  • Onder HFmrEF-patiënten waren deze percentages respectievelijk 89%, 10%, 90%, 64%, 5% en 81%, terwijl ze in de HFpEF-groep respectievelijk 77%, 3%, 80%, 48%, 1% en 80% betroffen.

Conclusie

Deze eerste co-primaire analyse van de ESC HF III Registry van hedendaagse HF-kenmerken en GDMT-beleid liet zien dat 39% van de patiënten AHF had bij inclusie in de studie (die bijna allemaal waren opgenomen in het ziekenhuis), terwijl 61% werd gezien op een polikliniek. De-novo-HF kwam vaak voor in de acute-zorgsetting (26%) maar niet in de polikliniek (6%). De meeste patiënten hadden HFrEF (57%), gevolgd door HFpEF (26%) en HFmrEF (17%). De auteurs merken op dat het “relatieve gebruik van GDMT-medicatie [groter was] dan in de meeste andere grote registers en cohorten en een verbetering sinds de vorige ESC HF Long-Term Registry.”

Referenties

1. McDonagh TA, Metra M, Adamo M, Gardner RS, Baumbach A, Bohm M, et al.; ESC Scientific Document Group. 2021 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure: Developed by the Task Force for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure of the European Society of Cardiology (ESC). With the special contribution of the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur J Heart Fail 2022;24:4–131. https://doi.org/10.1002/ejhf.2333

2. McDonagh TA, Metra M, Adamo M, Gardner RS, Baumbach A, Bohm M, et al.; ESC Scientific Document Group. 2023 Focused Update of the 2021 ESC Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure: Developed by the task force for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure of the European Society of Cardiology (ESC). With the special contribution of the Heart Failure Association (HFA) of the ESC. Eur J Heart Fail 2024;26:5–17. https://doi.org/10.1002/ejhf.3024

3. Thorvaldsen T, Benson L, Dahlstrom U, Edner M, Lund LH. Use of evidence-based therapy and survival in heart failure in Sweden 2003-2012. Eur J Heart Fail 2016;18:503–511. https://doi.org/10.1002/ejhf.496

4. Ferrari A, Stolfo D, Uijl A, Orsini N, Benson L, Sinagra G, et al. Sex differences in the prognostic role of achieving target doses of heart failure medications: Data from the Swedish Heart Failure Registry. Eur J Heart Fail 2024;26:1101–1110. https://doi.org/10.1002/ejhf.3272

5. Lund LH, Crespo-Leiro MG, Laroche C, Garcia-Pinilla JM, Bennis A, Vataman EB, et al.; ESC EORP HF III National Leaders and Investigators. Rationale and design of the ESC Heart Failure III Registry – implementation and discovery. Eur J Heart Fail 2023;25:2316–2330. https://doi.org/10.1002/ejhf.3087

Vind dit artikel online op Eur J Heart Fail.

Registreren

We zijn blij te zien dat je geniet van CVGK…
maar wat dacht u van een meer gepersonaliseerde ervaring?

Registreer gratis