Personen met atriumfibrilleren lopen meer risico op dementie
Incident atriumfibrilleren (AF) is geassocieerd met zowel grotere cognitieve achteruitgang als hoger risico op dementie, ten opzichte van individuen zonder AF, ongeacht klinische ischemische stroke.
Association of Atrial Fibrillation With Cognitive Decline and Dementia Over 20 Years: The ARIC‐NCS (Atherosclerosis Risk in Communities Neurocognitive Study)Literatuur - Chen LY, Norby FL, Gottesman RF, et al. - J Am Heart Assoc. 2018;7:e007301.
Introductie en methoden
Atriumfibrilleren (AF) is in verband gebracht met een hoger risico op stroke, hartfalen en sterfte. Het bewijs is inconsistent ten aanzien van een mogelijke relatie met cognitieve achteruitgang en dementie, als gevolg van beperkte follow-up [1]. Deze analyse van de ARIC studie evalueerde associaties tussen incidente AF en verandering van cognitie en start van dementie onder zwarte en witte volwassenen, in een gemeenschapsgebaseerd cohort, over een periode van 20 jaar.
ARIC is een grotendeels biraciaal prospectief cohort, dat 15792 mannen en vrouwen includeerde, in de leeftijd van 45-64 bij baseline of bezoek 1 (1987-1989)[2]. Baseline voor deze analyse was bezoek 2 (1990-1992), wanneer de eerste data over cognitie werden verzameld. Van de 14348 deelnemers die naar bezoek 2 kwamen, werden diegenen uitgesloten die niet als wit of zwart werden geïdentificeerd, diegenen met prevalente AF en/of dementie of met ras-geslacht-specifieke cognitieve testscores hadden in het laagste 5e percentiel, diegenen zonder ECGs of met niet te interpreteren ECGs, of diegenen zonder cognitieve scores of andere covariaten van belang, waarna een studiegroep van 12515 deelnemers over bleef.
De bepaling van cognitieve functie werd gedaan met drie neuropsychologische tests:
- de Delayed Word Recall Test (DWRT), die woordleren en kortetermijngeheugen evalueert [3]
- de Digit Symbol Substitution Test (DSST) van de Wechsler Adult Intelligence Scale–Revised, die executieve functie en verwerkingssnelheid evalueert [4]
- de Word Fluency Test (WFT), die executieve functie en expressieve taal evalueert [5]
De diagnose dementie werd gesteld tijdens bezoek 5 (2011-2013), door beoordeling van een pesoon op basis van een algoritme gedefinieerd in de National Institute on Aging–Alzheimer’s Association werkgroepen [6] en de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition [7]. Z-scores gestandaardiseerd naar bezoek 2 werden berekend voor iedere test, om ze te kunnen vergelijken, en de drie Z-scores werden daarna gebruikt om een samengestelde algemene cognitie Z-score te berekenen. Er werd rekening gehouden met kleiner worden van het cohort tijdens follow-up, hetgeen belangrijk is voor het kwantificeren van de langetermijnrelatie van AF met cognitieve achteruitgang en dementie.
Belangrijkste resultaten
- Na correctie voor CV risicofactoren en condities, was de gemiddelde daling van de samengestelde algemene cognitie Z-score in 20 jaar 0.123 (95%CI: 0.027–0.230) groter in deelnemers met AF, ten opzichte van diegenen zonder AF.
- Na verdere correctie voor prevalente en incidente stroke, was het verband iets afgezwakt maar het bleef significant: de gemiddelde daling in algemene cognitieve Z-score was 0.742 in deelnemers zonder AF en 0.857 in diegenen met AF (verschil: -0.115; 95%CI: -0.215 tot -0.014; 16% grotere daling in de laatste groep).
- Na correctie voor verkleining van het cohort, was AF geassocieerd met significant grotere daling van de scores van alle testen, en na verdere correctie voor prevalente en incidente stroke bleef AF significant geassocieerd met een grotere daling van de algemene en de DSST Z scores.
- Ten opzichte van deelnemers zonder AF (N=10,504, incidentie per 1000 persoonsjaren [PY]: 4.48), hadden diegenen met AF (N=2011, incidentie per 1000 PY: 21.21) een significant 23% hoger risico op dementie (HR: 1.23; 95%CI: 1.04-1.45; P=0.02), na correctie voor leeftijd, geslacht, ras, opleidingsniveau, beroep, apolipoproteïne E, roken, BMI, systolische en diastolische BP, gebruik van antihypertensiva, diabetes, prevalente coronaire hartziekte of hartfalen, evenals prevalente en incidente beroerte.
Conclusie
Incidente AF is geassocieerd met zowel een grotere achteruitgang als een hoger risico op dementie, ongeacht of iemand klinische ischemisch beroerte heeft gehad. Deze resultaten roepen de vraag op hoe cognitieve achteruitgang en dementie vertraagd of voorkomen zouden kunnen in AF patiënten. Meer onderzoek is gewenst naar gepaste therapie.
Referenties
1. de Bruijn RF, Heeringa J, Wolters FJ, et al. Association between atrial fibrillation and dementia in the general population. JAMA Neurol. 2015;72:1288–1294.
2. The Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) study: design and objectives. Am J Epidemiol. 1989;129:687–702.
3. Knopman DS, Ryberg S. A verbal memory test with high predictive accuracy for dementia of the Alzheimer type. Arch Neurol. 1989;46:141–145.
4. Wechsler D. Wechsler Adult Intelligence Scale–Revised. New York, NY: Psychological Corp; 1981.
5. Lezak MD. Neuropsychological Assessment. 3rd ed. New York, NY: Oxford University Press; 1995.
6. McKhann GM, Knopman DS, Chertkow H, et al. The diagnosis of dementia due to Alzheimer’s disease: recommendations from the National Institute on Aging–Alzheimer’s Association workgroups on diagnostic guidelines for Alzheimer’s disease. Alzheimers Dement. 2011;7:263–269.
7. Albert MS, DeKosky ST, Dickson D, et al. The diagnosis of mild cognitive impairment due to Alzheimer’s disease: recommendations from the National Institute on Aging–Alzheimer’s Association workgroups on diagnostic guidelines for Alzheimer’s disease. Alzheimers Dement. 2011;7:270–279.