SGLT2-remmer verbetert CV-uitkomsten bij patiënten met HFmrEF/HFpEF ongeacht nierfunctie
In deze vooraf gespecificeerde analyse van de DELIVER-studie evalueerden de auteurs of de nierfunctie op baseline het effect van de SGLT2-remmer dapagliflozine op CV-uitkomsten bij patiënten met HFmrEF of HFpEF veranderde, en werd het effect van dapagliflozine op nierfunctie bepaald.
Dapagliflozin and Kidney Outcomes in Patients With Heart Failure With Mildly Reduced or Preserved Ejection Fraction: A Prespecified Analysis of the DELIVER Randomized Clinical TrialLiteratuur - Mc Causland FR, Claggett BL, Vaduganathan M, et al. - JAMA Cardiol. 2023;8(1):56-65. doi: 10.1001/jamacardio.2022.4210.
Introductie en methoden
Achtergrond
Ongeveer 50% van de patiënten met HFmrEF of HFpEF heeft chronische nierschade (CNS) [1]. De aanwezigheid van CNS verhoogt het risico op CV-sterfte en ziekenhuisopname [2]. Recent onderzoek heeft aangetoond dat behandeling met de SGLT2-remmer empagliflozine zorgde voor een langzamere achteruitgang van nierfunctie bij patiënten met HFmrEF en HFpEF [3]. Eerder toonde de DELIVER-studie (Dapagliflozin Evaluation to Improve the Lives of Patients With Preserved Ejection Fraction Heart Failure) dat de SGLT2-remmer dapagliflozine het risico op CV-sterfte of verslechtering van HF verminderde bij patiënten met HFmrEF/HFpEF [4].
Doel van de studie
De huidige vooraf gespecificeerde analyse van de DELIVER-studie evalueerde of de effecten van dapagliflozine variëren afhankelijk van de nierfunctie op baseline en of dapagliflozine een effect heeft op de geschatte nierfunctie (eGFR) en op nier-uitkomstmaten.
Methoden
De DELIVER-studie was een internationale, prospectieve, gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde studie met 6263 patiënten met symptomatische HFmrEF/HFpEF (HF-symptomen van NYHA-klasse II-IV, LVEF >40%, verhoogde NT-proBNP-waarde). Patiënten werden gerandomiseerd naar dapagliflozine met een eendaagse dosis van 10 mg (3131 patiënten) of placebo (3132 patiënten). Voor de huidige analyse waren gegevens beschikbaar van 6262 patiënten met gemiddelde eGFR-metingen.
Uitkomstmaten
De primaire uitkomstmaat was CV-sterfte of verslechtering van HF. In de vooraf gespecificeerde analyse werd bepaald of de nierfunctie op baseline (eGFR van<45mL/min/1,73m², ≥45 tot <60mL/min/1,73m², ≥60mL/min/1,73m² en eGFR als een continue variabele) invloed had op het effect van dapagliflozine op de primaire uitkomstmaat. Vooraf gespecificeerde verkennende uitkomstmaten waren een verandering in eGFR en post-hoc samengestelde nier-uitkomstmaten (≥50% daling van de eGFR ten opzichte van baseline; eerste eGFR <15 mL/min/1,73 m²; eindstadium nierziekte; overlijden door nieroorzaken). Veiligheidsuitkomstmaten waren ernstige nadelige events en nadelige events die leidden tot het voortijding beëindigen van de behandeling.
Belangrijkste resultaten
- Dapagliflozine verminderde het risico op CV-sterfte of verslechtering van HF ongeacht baseline-eGFR (HR: 0,84; 95% BI: 0,70-1,00 voor eGFR ≥60 mL/min/1,73m²; HR: 0,68; 95% BI: 0,54-0,87 voor eGFR 45-<60mL/ min/1,73 m²; HR: 0,93; 95% BI: 0,76-1,14 voor eGFR <45 mL/min/1,73m²; P voor interactie=0,16). Vergelijkbare resultaten werden verkregen wanneer de eGFR werd geanalyseerd als een continue variabele (P voor interactie=0.45).
- Bij patiënten behandeld met dapagliflozine werd een initiële acute verlaging in eGFR gedetecteerd na 1 maand behandeling (−3,7; 95% BI: −4,0 tot −3,3 mL/min/1,73 m²). De eGFR bleef vervolgens consistent van maand 1 tot maand 36 (0; 95% BI: −0,2 tot 0,3 mL/min/1,73 m² per jaar). Daarentegen, was er in de placebogroep sprake van kleine vermindering in eGFR na 1 maand behandeling (−0,4; 95% BI: −0,8 tot 0 mL/min/1,73 m²). De eGFR daalde verder in de placebogroep van maand 1 tot maand 36 (−1,4; 95% BI: −1,7 tot −1,1 mL/min/1,73 m² per jaar).
- De gemiddelde daling van de totale helling van eGFR (van baseline tot maand 36) en van de chronische helling (van maand 1 tot maand 36) was lager bij patiënten die werden behandeld met dapagliflozine in vergelijking met de placebogroep (verschil 0,5; 95% BI: 0,1-0,9 mL/min/1,73 m² per jaar; P=0,01 voor totale helling en verschil 1,4; 95% BI: 1,0-1,8 mL/min/1,73 m² per jaar; P=0,001 voor de chronische helling).
- De effecten van dapaglifozine op de daling in de chronische helling van eGFR was duidelijker in patiënten met diabetes in vergelijking met patiënten zonder diabetes (verschil van 2 mL/min/1,73 m² per jaar in diabetische patiënten vs 1 mL/min/1,73 m² per jaar in niet-diabetische patiënten).
- De incidentie van de post-hoc samengestelde nier-uitkomstmaten was laag in beide behandelgroepen gedurende een mediane follow-upperiode van 2,3 (1,7-2,8) jaar en verschilde niet tussen beide groepen (79 patiënten (2,5%) in de dapagliflozinegroep en 73 patiënten (2,3%) in de placebogroep; HR: 1,08; 95% BI: 0,79-1,49).).
- Er was geen effect van de verschillende behandelingen op nier-uitkomstmaten wanneer de data waren gestratificeerd volgens baseline-eGFR (HR: 1,06; 95% BI: 0,66-1,70 voor eGFR ≥60 mL/min/1.73 m²; HR: 0,80; 95% BI: 0,41-1,57 voor eGFR 45-<60 mL/min/1,73 m²; HR: 1,46; 95% BI: 0,83-2,56 voor eGFR <45 mL/min/1,73 m²; P voor interactie=0,34).
- De incidentie van ernstige nadelige events was meestal vergelijkbaar tussen de dapagliflozinegroep en de placebogroep in de verschillende eGFR-categoriegroepen. Er waren echter een paar uitzonderingen. Bij patiënten met een baseline eGFR van ≥60 mL/min/1.73m2 was de incidentie van complicaties dat leidde tot vroegtijdig beëindigen van de behandeling lager in de dapagliflozinegroep in vergelijking met de placebogroep (183 patiënten (11%) vs 219 patiënten (14%); P=0,03). Bij patiënten met een baseline-eGFR van 45-<60mL/ min/1.73 m2 was de incidentie van ernstige nadelige events (338 patiënten (41%) vs 389 patiënten (47%), P=0,01) en van nadelige events die leidden tot voortijdig beëindigen van de behandeling (115 patiënten (14%) vs 146 patiënten (18%); P=0,04) lager in de dapagliflozinegroep in vergelijking met de placebogroep .
Conclusie
Deze vooraf gespecificeerde analyse van de DELIVER-studie toonde aan dat dapagliflozine het risico op CV-sterfte of verslechtering van HF bij patiënten met HFmrEF of HFpEF verminderde ongeacht de nierfunctie bij aanvang. De incidentie van nieruitkomsten was laag in de dapagliflozinegroep en in de placebogroep, en behandeling met dapagliflozine gaf geen reductie in nieruitkomsten. Dapagliflozine vertraagde de langdurige daling van eGFR in vergelijking met placebo. De SGLT2-remmer dapagliflozine heeft gunstige effecten op zowel cardiovasculaire uitkomstmaten als op de nierfunctie bij patiënten met HFmrEF of HFpEF.
Referenties
1. Damman K, Valente MAE, Voors AA, et al. Renal impairment, worsening renal function, and outcome in patients with heart failure: an updated meta-analysis. Eur Heart J. 2014;35(7):455-469.
2. Hillege HL, Nitsch D, Pfeffer MA, et al. Renal function as a predictor of outcome in a broad spectrum of patients with heart failure. Circulation. 2006;113(5):671-678.
3. Anker SD, Butler J, Filippatos G, et al. Empagliflozin in heart failure with a preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2021;385(16):1451- 1461.
4. Solomon SD, McMurray JJV, Claggett B, et al. Dapagliflozin in heart failure with mildly reduced or preserved ejection fraction. N Engl J Med. 2022;387 (12):1089-1098.
5. Levey AS, Stevens LA, Schmid CH, et al. A new equation to estimate glomerular filtration rate. Ann Intern Med. 2009; 150(9):604-612.