Suboptimale therapie voor ACS patiënten bij ontslag geassocieerd met hogere sterfte
In een Nederlandse observationele studie stonden minder dan de helft van de ACS patiënten bij ontslag op aanbevolen therapie, hetgeen gelinkt was aan een hogere 1-jaars mortaliteit.
Trends in Optimal Medical Therapy Prescription and Mortality After Admission for Acute Coronary Syndrome: a 9-Year Experience in a Real-World SettingLiteratuur - Hoedemaker NPG, Damman P, Ottervanger JP, et al. - Eur Heart J - CV Pharmacotherapy 2018; published online ahead of print
Achtergrond
De ESC Guidelines voor behadneling van ST-elevatie myocardinfarct (STEMI) en non-STEMI bevelen gebruik aan van aspirine, P2Y12-remmers en statines in alle patiënten met deze conditie, evenals bètablokkers, en angiotensine-converting enzymblokkers (ACEi) of angiotensine-receptorblokkers (ARB) in diegenen met aanvullende linker ventriculaire systolische dysfunctie (LVSD) of hartfalen (HF) [1,2].
In deze studie werd het verband bepaald tussen voorschrijven van medische therapie in acuut coronair syndroom-patiënten en sterfte in de Isala Klinieken in Zwolle. Alle opeenvolgende STEMI e NSTEMI-patiënten tussen 2006 en 2014 werden geïncludeerd in de analyse. De belangrijkste voorschrijf-maten waren voorschrijven van optimale medische therapie (OMT), gedefinieerd als de combinatie van aspirine, P2Y12-remmer, statine, bètablokker en ACEi/ARB, en voorschrijven (APS) van ten minste aspirine, P2Y12-remmers en een statine bij ontslag, na 30 dagen en na 1 jaar. De eindpunten waren sterfte door alle oorzaken en cardiale sterfte.
Belangrijkste resultaten
- Gedurende 9 jaar warden totaal 9202 opeenvolgende patiënten geïncludeerd, met een gemiddelde leeftijd van 65.7 jaar. 29.9% waren vrouw en 61.1% van de patiënten had STEMI.
- Van 91.1% van de levende patiënten was de voorgeschreven medicatie bekend bij ontslag, van 77.5% na 30 dagen, en 58.7% na 1 jaar.
- Voorschrijven van APS bij ontslag, na 30-dagen, en 1 jaar kwam voor in respectievelijk 70.6%, 70.8% en 44.6%, en 46.6%, 51.4%, en 29.4% kregen OMT. Gebruik van OMT veranderde niet significant tijdens de duur van de studie, ondanks veranderingen van de ESC richtlijnen tijdens deze periode.
- Er waren geen significante veranderingen in sterfte door alle oorzaken en cardiale sterfte in het ziekenhuis, na 30 dagen en na 1 jaar, tijdens de duur van de studie.
- OMT voorschrijven bij ontslag was geassocieerd met een daling van 1-jaars mortaliteit voor en na correctie (HR: 0.35; 95%CI: 0.28-0.44; HRadj: 0.66; 95%CI: 0.46-0.93).
- In patiënten met een bekende IA indicatie voor beide bètablokkers en ACEi/ARBs (i.e. LVEF ≤40%, in 48.5% van de patiënten van wie deze gegevens beschikbaar waren) bij ontslag, was de frequentie van tegelijk voorschrijven van ten minste bètablokkers en ACEi/ARBS 66.0%, en OMT voorschrijven bij ontslag was 41.6%.
Conclusie
In een observationele studie in één centrum kreeg minder dan 50% van de patiënten met acuut coronair syndroom aspirine, P2Y12-remmer, statine, bètablokker en ACEi/ARB bij ontslag. Het voorschrijven dan deze aanbevolen behandelingen bij ontslag was geassocieerd met een daling van 1-jaars mortaliteit.
Referenties
1. Steg PG, James SK, Atar D, et al. ESC Guidelines for the management of acute myocardial infarction in patients presenting with ST-segment elevation. Eur Heart J 2012;33(20):2569-619.
2. Hamm CW, Bassand JP, Agewall S, et al. ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes in patients presenting without persistent ST-segment elevation: The Task Force for the management of acute coronary syndromes (ACS) in patients presenting without persistent ST-segment elevation of the European Society of Cardiology (ESC). Eur Heart J 2011;32(23):2999-3054.